14 Deze hun weg is een dwaasheid van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden. Sela. 15 Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning. 16 Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela. 17 Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt; 18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen. 19 Hoewel hij zijn ziel in zijn leven zegent, en zij u loven, omdat gij uzelven goed doet; 20 Zo zal zij toch komen tot het geslacht harer vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien. 21 De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.
Rechtschapenheid is niet erfelijk, maar een lage wereldse gezindheid gaat van het ene geslacht op het andere over. Het soort der dwazen sterft nooit uit. Het is onnodig om zendelingen te sturen om de mensen te leren aardwormen te zijn, ze kruipen uit zichzelf al door het stof. De rechtvaardigen worden geleid door de Goede Herder, maar de goddelozen hebben de dood als hun herder, en hij drijft ze voort naar de hel. Zoals de macht van de dood hen in deze wereld overheerst, omdat zij niet van de dood naar het leven zijn overgegaan, zo zullen de verschrikkingen van de dood hen verslinden in de komende wereld. Zoals in oude verhalen wrede reuzen zich voeden met mensen die ze naar hun grot lokken, zo voedt de dood, dat monster, zich met het vlees en bloed van de machtigen.
De arme heiligen waren eens de onderliggende kant van de munt, maar in de dageraad zullen ze de bovenkant zijn. De zondaren heersen tot het vallen van de nacht; hun reputatie verbleekt in de avond, en in de morgen merken ze dat hun positie totaal omgekeerd is. De heerlijkste overweging voor de oprechten is dat de ‘morgenstond’ die hier wordt bedoeld, het begin is van een eindeloze, onveranderlijke dag. Wat wordt het gemoed van de trotse wereldgezinde mens geplaagd, wanneer de Rechter van de gehele aarde Zijn ochtendzitting houdt, als hij de mens die door hem werd veracht, hoog in de hemel verheven ziet, terwijl hij zelf verworpen wordt! Alles wat de goddeloze aan roem restte, zal verdwijnen in het graf. Uiterlijk en aantrekkelijkheid zullen hem in de steek laten, de worm zal al hun schoonheid jammerlijk te gronde richten.
Zelfs hun laatste woning, het graf, zal het overschot dat daaraan is toevertrouwd, niet weten te beschermen; hun lichaam gaat tot ontbinding over, geen spoor zal er overblijven van al hun sterke ledematen en hun hooghartig hoofd, geen greintje resterende schoonheid zal er meer te vinden zijn. De schoonheid van de rechtvaardigen wordt nog niet onthuld, ze wacht op haar openbaarmaking; maar alle schoonheid die de goddelozen ooit in de bloei van dit leven zullen kennen, zal verbleken, verwelken, vervallen, bederven en totaal verdwijnen. Wie zou dan de trotse zondaar benijden of vrezen? Het bedroevendst is de gedachte dat, hoewel mensen net als beesten zijn in heel de vernedering van de ondergang, ze dat toch niet zijn in de rust die de dood van een dier verzekert, want helaas, dat staat geschreven: ‘En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn’.
‘Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen.’ Evenals ons opgestane Hoofd kunnen wij niet vastgehouden worden door de banden van het graf; de verlossing heeft ons bevrijd van de slavernij van de dood. In rijkdom was geen verlossing te vinden, maar God heeft het gevonden in het bloed van Zijn lieve Zoon. Onze Oudere Broeder heeft een rantsoen aan God gegeven, en wij zijn de verlosten van de Heere; vanwege deze verlossing door een losprijs zullen wij beslist door kracht verlost worden uit de hand van de laatste vijand.
Overweging:
Neem een willekeurig beest, of alle beesten, of het allerergste beest: de mens is de uitbeelding van hen allemaal, en hij geeft dagelijks de gemeenste van hun eigenschappen in die van hemzelf te zien.