7 O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte. 8 De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan. 9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens. 10 Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking? 11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? 12 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.
Hier staat het lied weer in mineur. Misschien duurde de neerslachtigheid van de psalmist voort, keerde de aanval van moedeloosheid terug; goed, dan zal hij de harp ter hand nemen en haar kracht nog eens op zichzelf uitproberen, zoals hij in zijn jongere jaren haar uitwerking op Saul zag, wanneer de boze geest in hem was gevaren. Het lied begint de tweede maal in nauwere verbinding met God dan eerst. De zanger is ook wat rustiger. De uitwendige vertolking van het verlangen is weg; er is geen zichtbaar hunkeren; het verdriet wordt nu helemaal binnenskamers gehouden. In zichzelf of op zichzelf is hij teruggeworpen; en zolang onze gedachten meer naar binnen kijken dan omhoog, kan dat inderdaad goed het geval zijn. Als wij zelf onze eigen troost zouden moeten leveren, zouden we maar een schamele bron zijn. Er ligt geen solide basis voor troost in de grillige gesteldheden waaraan ons hart onderhevig is. Het is goed de Heere te vertellen hoe wij ons voelen, en hoe eerlijker de bekentenis, hoe beter: David praat als een ziek kind tegen zijn moeder, en wij moeten hem leren navolgen.
Zoals bij een waterhoos de diepten boven en beneden bij elkaar komen, zo scheen het David toe dat hemel en aarde zich verenigden om een noodweer om hem heen te ontketenen. Zijn leed was aanhoudend en overweldigend. Stortzee volgde op stortzee, de ene zee weerkaatste het gebrul van de andere; lichamelijke pijn riep geestelijke vrees op, satanische suggesties stemden in met een wantrouwig voorgevoel, uitwendige ellende daverde in een akelige harmonie met inwendige benauwenis. Zijn ziel leek verzonken als in een zondvloed van moeiten, over de golven waarvan de voorzienigheid van de Heere zich bewoog als een waterkolom, in geduchte majesteit uiterste schrik aanjagend. De dag mag overgaan in een vreemd en voortijdig middernacht, toch zal de liefde van God waarvan lang geleden is beschikt dat zij het deel van de uitverkorenen zal zijn, door een soeverein besluit aan hen worden uitgedeeld.
Hij Die de levende God is, is de God van ons leven, aan Hem onüenen wij het, met Hem brengen wij het in gebed en lofprijzing door, aan Hem wijden wij het toe, in hem zullen wij het voltooien. Er verzekerd van te zijn dat onze zuchten en liederen beide vrije toegang tot onze glorierijke Heere zullen hebben, betekent dat er reden is tot hoop in de erbarmelijkste toestand. Geen dag zal ooit opgaan over een erfgenaam der genade en hem geheel door zijn Heere verlaten aantreffen: de Heere regeert, en als soeverein heerser zal Hij met gezag gelasten dat er genade speciaal voor Zijn uitverkorenen wordt bestemd. Bezien in dit licht, waren zijn angsten niet zo overweldigend als ze leken toen ze in duisternis waren gehuld. Laat het anker zijn greep nog houden. God is trouw, God is liefde; daarom is er ruimte en reden voor hoop.
Overweging:
Uw lied en uw gebed moeten gericht worden tot God als de God van uw leven.