1 Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. 2 Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! 3 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? 4 Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? 5 Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. 6 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts.
Zoals een uitgeputte hinde na een droogte naar het stromende water verlangt, of liever, zoals het opgejaagde hert instinctief naar de rivier zoekt om zijn dampende flanken te baden en aan de honden te ontsnappen, zo smacht Davids vermoeide, vervolgde ziel naar de Heere zijn God. Afgesneden van de openbare eredienst, was David terneergeslagen. Rust zocht hij niet, eer verlangde hij niet, maar de genieting van de gemeenschap met God was een dringende behoefte van zijn ziel; hij zag haar niet enkel als de heerlijkste van alle weldaden, maar ook als absoluut onmisbaar, als water voor een hert. Als de van dorst smachtende reiziger in de woestijn, wiens waterzak leeg is en die ontdekt dat de put droogstaat, moet hij drinken of sterven; hij moet zijn God hebben, of bezwijken. Zijn ziel, zijn totale wezen, zijn diepste zijn, verlangde gulzig naar een gewaarwording van de goddelijke tegenwoordigheid.
Hij die de Heere liefheeft, heeft ook de samenkomsten lief waarin Zijn Naam aanbeden wordt. Ijdel zijn alle zogenaamde vormen van religie waarbij de uitwendige middelen van genade geen aantrekkingskracht hebben. David voelde zich nergens zó thuis als in het huis des Heeren; hij nam geen genoegen met een eredienst in besloten kring; hij gaf de plaats waar de heiligen samenkomen niet op, zoals sommigen doen.
Hoor hoe aandoénlijk hij de vraag stelt wanneer hij zich weer zal voegen bij de vreugdevolle samenkomst! Hoe hij zijn verlangen steeds weer herhaalt! Het zou goed zijn als onze daden van openbare eredienst werden gezien als een verschijnen voor God; het zou dan een onmiskenbaar teken van deugd zijn als iemand zijn lust erin vond. Helaas, hoevelen komen er niet voor de dominee, of voor hun medemensen, en vinden dat genoeg!
De psalmist spreekt zichzelf toe alsof hij uit twee personen bestaat. Zijn geloof redeneert met zijn vrees, zijn hoop twist met zijn verdriet. De huidige problemen, zullen die altijd voortduren? De jubel van mijn vijanden, is dat meer dan loze praat? Mijn afwezigheid bij plechtige vieringen, is dat een eeuwige verbanning? Waarom deze diepe depressie, deze ongelovige onmacht, deze laffe melancholie? De oorzaak van ons verdriet opsporen is vaak de beste manier om leed te behandelen. Verlossing komt van het goedgunstig gelaat van God, en Hij zal Zijn aanschijn nog over ons doen lichten.
Merk wel op dat de voornaamste hoop en het hoogste verlangen van David is gelegen in het stralend gelaat van God. Zijn aangezicht is wat hij zoekt en hoopt te zien, en dat zal zijn sombere stemming verbeteren, dat zal zijn lachende vijanden tot voorwerp van minachting maken, dat zal hem opnieuw alle vreugde van die heilige en gelukkige dagen brengen die in zijn herinnering voortleeft.
Dit is een geweldige juichkreet. Dit vers verbreekt, net als het zingen van Paulus en Silas, ketenen en doet gevangenismuren schudden. Hij die zulke heldhaftige taal kan spreken in zijn donkere dagen, zal voorzeker overwinnen. In de hof van de hoop groeit de lauwerkrans voor toekomstige overwinningen, de rozen van komende vreugde, de leliën van naderende vrede.
Overweging:
De dronkaards die zoveel plezier ontlenen aan hun veelvuldig bezoek aan de huizen van Bacchus, bedenken amper dat de godvrezenden heel wat meer ontvangen van, en heel wat meer vreugde beleven aan hun veelvuldig bezoek aan het huis van God.