1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 2 Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. 3 De HEERE zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. 4 De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger. 5 Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. 6 Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan? 7 En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.
Dit is de derde psalm die met een zaligspreking begint, en deze gaat weer wat verder dan de eerste twee. Het onderzoeken van het Woord van God komt eerst, de vergeving van zonden is het tweede, en nu brengt de zondaar die vergeving ontvangen heeft, vrucht voort voor God die anderen ten goede komt. Het gebruikte woord is net zo sterk als in de vorige gevallen, en dat geldt ook voor de zegen die erop volgt.
Wie bewogen is met de ellendigen, dacht aan anderen; daarom zal God aan hem denken. God geeft aan ons naar onze eigen maat. Zelfs de meest grootmoedigen hebben soms moeilijke dagen, en zij die anderen in betere tijden onderdak boden, hebben de verstandigste voorzieningen voor regenachtige dagen getroffen. De belofte luidt niet dat de grootmoedige heilige geen moeiten zal kennen, maar dat hij daarin bewaard, en er te zijner tijd uit geleid zal worden.
De vreugde van het goeddoen en het zien van het geluk van de ander, de goedkeuring uit de hemel: van deze dingen heeft de vrekkige ziel geen weet. Egoïsme bergt een vloek in zich, het is een kwaal van het hart; terwijl vrijgevigheid blijdschap betekent, en je voldoening schenkt. Op donkere dagen kunnen we niet teren op de veronderstelde verdienste van het geven aan de armen, maar toch schenkt de muziek der herinnering een niet geringe troost als we herinnerd worden aan weduwen en wezen die we geholpen hebben, en aan gevangenen en zieken die we hebben bijgestaan.
Dit is het deel van al diegenen die zijn als hun Heere: ze zegenen en zullen worden gezegend, ze bewaren en zullen worden bewaard. Ze waken over het leven van anderen en zij zullen zelf kostbaar zijn in de ogen van de Heere. De vrek is, net als het varken, nutteloos tot hij dood is – laat hem dan ook maar sterven. De rechtvaardige is, net als de os, nuttig in zijn leven – laat hem dan ook leven.
Wij moeten ons niet verbeelden dat de zaligspreking die in deze verzen klinkt, geldt voor allen die wel eens geld aan de armen geven, of het in hun testament nalaten, of die bijdragen aan verenigingen. Zulke mensen doen goed, of misschien handelen ze louter uit gewoonte, maar over hen gaat het hier in elk geval niet. De zegen geldt voor hen wier gewoonte het is hun naaste lief te hebben als zichzelf, en die om Christus’ wil de hongerigen voeden en de naakten kleden. Een mens die niet aan de armen denkt zo vaak als hij kan, te beschouwen als een heilige, betekent datje de onvruchtbare vijgenboom als aanvaardbaar beschouwt; er zal hierover een hartig woordje worden gesproken met vele gelovigen als de Koning komt in Zijn heerlijkheid.
Overweging:
Geen van de beproevingen van de godvrezende mens zal zijn gevestigde gezegende positie belemmeren of ongedaan maken, zelfs in deze wereld.