30 Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur. 31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen. 32 Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God? 33 Het is God, die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt. 34 Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten. 35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. 36 Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. 37 Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld. 38 Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had. 39 Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten. 40 Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. 41 En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik. 42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. 43 Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg als slijk der straten. 44 Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend. 45 Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen. 46 Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.
Herhaling kan zinvol zijn. De beste gedachten zijn vaak die waarin we door God verleende genade opnieuw in herinnering roepen. Onze dankbaarheid wordt sterker en groter als we de goddelijke goedheid beseffen. De verzen waar we nu over na gaan denken zijn de rijpe vruchten van een dankbaar gemoed; het zijn gouden appels wat de inhoud betreft, en ze liggen in zilveren manden opgetast wat hun taal betreft. Ze beschrijven de zegevierende levensweg van de gelovige en de verwarring van zijn vijanden.
Gods omgang met Zijn volk is ver van ieder tekort en elke fout verwijderd; al Zijn daden schitteren van rechtvaardigheid, waarheid, tederheid, genade en heiligheid. Iedere weg van God is op zichzelf gaaf, en al Zijn wegen samen zijn niet te evenaren in harmonie en goedheid. Is het niet een grote troost te geloven dat Hij die begonnen is ons te zegenen, Zijn werk ook zal voltooien, omdat al Zijn wegen volmaakt zijn?
Het goddelijk Woord moet ook niet zonder Zijn lofzang zijn. ‘De rede des Heeren is doorlouterd’, zoals zilver wordt gelouterd in de oven. De leerregels zijn heerlijk, de geboden zijn zuiver, de beloften zijn betrouwbaar, en de hele openbaring is onovertroffen vol van genade en waarheid. David heeft het beproefd, duizenden hebben het beproefd, wij hebben het beproefd, en het faalde nooit. Het is gepast om, na de verheffing van Zijn Woord en weg, de Heere Zelf te verheerlijken; vandaar dat eraan toegevoegd wordt: ‘Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen’. Geen ondoordringbaar pantser of koperen schild beschermt de strijder zo goed als het verbond van de God van Israël Zijn strijdende volk beschermt. Hij is Zelf een Schild van degenen die op Hem vertrouwen; wat een gedachte! Wat een vrede kan ieder vertrouwend hart genieten!
Als de psalmist zijn God genoemd heeft, staat zijn hart in brand, en zijn woorden fonkelen; hij daagt hemel en aarde uit om een ander wezen te vinden dat evenveel aanbidding en vertrouwen waardig is als Jehova. De afgoden van de heidenen vindt hij geen vermelding waard, hij schrijft ze af als totale onbenullen wanneer er over God gesproken wordt. Wie schept, onderhoudt, voorziet en verwerpt er nog meer? Wie anders dan Hij is volmaakt in elke eigenschap, en heerlijk in elke daad? Voor wie anders dan Jehova moeten de schepselen buigen? Wie anders kan aanspraak maken op hun dienst en hun liefde? Waar is grond voor vaste hoop? Waar kan het hart rust vinden? Waar is kalmte te vinden? Waar valt kracht te ontdekken? Wij kunnen beslist alleen bij de Heere Jehova onze rust en toevlucht vinden.
Als verdroogde bladeren en verdorde bomen zullen onze vijanden en Christus’ vijanden geen sap en pit meer overhebben. Zij die vreemden voor Jezus zijn, zijn vreemden voor alle duurzame blijdschap; zij die weigeren water te ontvangen uit de rivier des levens, moeten spoedig verkwijnen. Zo, terugdenkend aan vroegere triomfen en in vreugdevolle verwachting van overwinningen die nog moeten komen, besluit de innemende zanger zijn beschrijving, en keert hij terug tot een directere aanbidding van zijn goedgunstige God.
Overweging:
David schrijft zijn overwinningen toe aan God. We zien dus dat hij, hoewel hij een dappere strijder was en vaardig met de wapenen, niets voor zichzelf opeist.