1 Een psalm van David. Ik zal U loven met mijn gehele hart; in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen. 2 Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw gansen Naam Uw woord groot gemaakt. 3 Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord; Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel.
Davids gedachten zijn zo vervuld van God dat hij Zijn naam niet eens noemt; voor hem is er geen andere God. Jehova is zo volmaakt in zijn besef aanwezig en zo innig vertrouwd dat de psalmist er, als hij Hem aanspreekt, evenmin aan denkt Zijn naam te noemen als wij zouden doen als wij met een vader of vriend spreken. Hij ziet God met zijn geestesoog, en spreekt Hem eenvoudig met het voornaamwoord ‘U’ aan. Hij is vastbesloten de Heere te loven, en dat te doen met alle kracht van zijn leven, zelfs met zijn gehele hart.
Hij wilde God aanbidden op Gods eigen wijze. De Heere had een centrum van eenheid bevolen, een plaats om te offeren, een huis voor Zijn inwoning; en David aanvaardde de wijze van aanbidden, die middels openbaring werd opgedragen. Evenzo moet de oprechte gelovige van vandaag niet vervallen tot de willekeurige aanbidding van bijgeloof, of de wilde aanbidding van scepticisme, maar eerbiedig eer bewijzen zoals de Heere Zelf voorschrijft.
De afgoden hadden hun tempels; maar David wendt zijn blik daarvan af en kijkt ernstig naar de plaats die de Heere voor Zijn eigen heiligdom heeft verkozen. Wij moeten niet alleen de ware God aanbidden, maar dat ook doen op de door Hemzelf bepaalde manier: de jood keek naar de tempel, wij moeten kijken naar Jezus, de levende tempel van de Godheid. Lofprijzing zou het hoofdbestanddeel van Davids eredienst zijn, de naam en het wezen van God het grote onderwerp van zijn lied, met als speciaal onderdeel van zijn lofprijzing de genade en waarheid die zo opvallend in die naam straalden.
De persoon Jezus is de tempel van de Godheid, en in Hem zien wij de heerlijkheid van de Vader, ‘vol van genade en waarheid’. Het woord van de belofte die aan David was gegeven, was, in zijn ogen, heerlijker dan al het andere wat hij had gezien van de Allerhoogste. Openbaring overtreft schepping in de helderheid, ondubbelzinnigheid en volheid van haar leer. De naam van de Heere is in de natuur niet zo gemakkelijk te lezen als in de Schriften, die een openbaring in mensentaal bevatten, speciaal aangepast aan het menselijk denken, sprekend van de menselijke nood, en van een Heiland Die in de menselijke natuur verscheen om de mensheid te verlossen.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar het goddelijk Woord zal niet voorbijgaan, en met name in dit opzicht heeft het een superioriteit ten aanzien van iedere andere verschijningsvorm. Bovendien laat de Heere Zijn Naam geheel getuigen van Zijn Woord; Zijn wijsheid, macht, liefde en al Zijn andere eigenschappen voeren tezamen Zijn Woord uit. Het is Zijn Woord dat schept, onderhoudt, levend maakt, verlicht en troost. Als bevelend Woord is het het allerhoogste; en in de persoon van het vleesgeworden Woord staat het boven alle werken van Gods handen.
Laten wij de Heere aanbidden Die tot ons gesproken heeft door Zijn Woord, en door Zijn Zoon; en laten wij in de aanwezigheid van ongelovigen zowel Zijn heilige Naam loven als Zijn heilig Woord verhogen.
Overweging:
God heeft meer achting voor de woorden van Zijn mond dan voor de werken van Zijn hand: hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar geen tittel of jota van wat Hij heeft gesproken zal ooit ter aarde vallen.