81 Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. 82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? 83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. 84 Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? 85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. 86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. 87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. 88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
In dit deel van de psalm is het middernacht: zeer donker en zwart. De sterren schijnen echter en het laatste vers belooft de dageraad. De toon zal hierna opgewekter worden; maar intussen moet het ons troost bieden, te zien hoe een zo eminente knecht van God zo hardvochtig wordt bejegend door de goddelozen: het is duidelijk dat ons in onze eigen verdrukkingen niets nieuws is overkomen. Het woord lezen totdat de ogen het niet langer kunnen zien is maar een kleinigheid vergeleken bij uitzien naar de vervulling van de belofte totdat de geestesogen der verwachting dof worden van opgegeven hoop. Wij mogen geen tijden voor God bepalen, want dat betekent het beperken van de Heilige Israels; wel mogen wij ons geding met aandrang presenteren, en vurig informeren waarom het beloofde is vertraagd. David zocht geen andere troost dan die welke van God komt.
Hij had zijn zaak in de handen van de Heere gelegd, en hij bad dat het vonnis uitgesproken zou worden en ten uitvoer gelegd. Hij verlangde niets anders dan gerechtigheid, opdat zijn persoon gezuiverd werd en zijn vervolgers tot zwijgen gebracht. Hij wist dat God Zijn eigen uitverkorene beslist zou wreken, maar de dag der verlossing talmde te komen, de uren sleepten zich moeizaam voort, en de vervolgde riep dag en nacht om verlossing. Het kwam David goed uit dat zijn vijanden Gods vijanden waren, en dat hun aanvallen op hem niet de zegen van de Heere hadden. Het was ook zeer gunstig voor hem dat hij niet onwetend van hun plannen was, want zodoende was hij op zijn hoede en lette hij op zijn gangen om niet in hun kuilen te vallen. Zolang hij de wet van de Heere bewaarde was hij veilig, hoewel het zelfs dan onaangenaam was dat zijn pad onveilig werd gemaakt door de arglistigheid van moedwillige boosaardigheid.
Als wij nieuw leven hebben ontvangen in onze eigen persoonlijke vroomheid, zullen wij onbereikbaar zijn voor onze belagers. Onze beste bescherming tegen verleiders en vervolgers is méér leven. De goedertierenheid zelf kan ons geen grotere dienst bewijzen dan ons ertoe te brengen overvloediger te leven. Wij zien op de goedertierenheid van God als de bron van geestelijke herleving, en wij smeken de Heere ons tot nieuw leven te wekken, niet krachtens onze verdiensten, maar op grond van de grenzeloze kracht van Zijn genade. Als wij door de Heilige Geest tot nieuw leven zijn gewekt, zullen wij beslist een heilig karakter te zien geven. Wij zullen trouw zijn aan de rechte leer wanneer de Geest ons bezoekt en ons trouw maakt. Niemand bewaart het woord uit de mond van de Heere tenzij het woord uit de mond van de Heere hem vernieuwt. Wij moeten de geestelijke wijsheid van de psalmist bewonderen, die niet zozeer bidt voor afwezigheid van beproeving als wel voor een vernieuwd leven, opdat hij daarbij steun mag ondervinden. Wanneer het innerlijk leven bloeit, is alles in orde. Heere, Iaat het een zaak van het hart bij ons zijn, en laat onze harten bij U zijn.
Overweging:
Houd Christus vast in het duister; gij zult voorzeker het heil van God zien.