73 Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. 74 Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. 75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. 76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. 77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking. 78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. 79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. 80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
We zijn nu aangeland bij het tiende deel, waarin elke strofe met de Jod begint, al gaat het zeker niet over tittels en jota’s en andere kleinigheden. Het onderwerp lijkt persoonlijke ondervinding te zijn en haar aanlokkende invloed op anderen. De profeet verkeert in diepe smart, maar lijkt verlost te zijn en tot zegen gemaakt. In een poging om te onderrichten, wil de psalmist eerst onderricht wórden (v. 73). Hij overtuigt zich ervan dat hij goed ontvangen zal worden (v. 74), en citeert het getuigenis dat hij van plan is af te leggen (v. 75). Hij bidt om meer ervaringen (v. 76-77), om de afstraffing van de hovaardigen (v. 78), om het samenkomen van de godvrezenden bij hem (v. 79) en daarna weer voor zichzelf, dat hij volledig toegerust mag zijn voor zijn getuigenis en daarbij gesteund mag worden (v. 80). Dit is de angstige maar hoopvolle roep van iemand die zwaar beproefd wordt door wrede tegenstanders, en daarom een beroep doet op God als zijn enige Vriend.
Godvrezende mensen worden bemoedigd wanneer ze doorgeleide gelovigen ontmoeten. Een hoopvol mens is een gave Gods als ervan neergang of gevaar sprake is. Wanneer de verwachtingen van de ene gelovige in vervulling gaan, leven zijn metgezellen op en krijgen ze bevestiging, en worden zij ook hoopvol gestemd. Het is goed voor de ogen een mens te zien wiens getuigenis luidt dat de Heere trouw is; het is een van de vreugden der heiligen, te spreken met hun broeders die verder zijn. David heeft twee omschrijvingen voor de heiligen: zij zijn Godvrezend en God-kennend. Zij bezitten zowel vroomheid als inzicht; ze hebben zowel de geest als de wetenschap van ware religie.
Wij kennen sommige gelovigen die deugdzaam zijn, maar niet verstandig. Anderzijds kennen wij ook bepaalde belijders die een en al hoofd zijn en geen hart; David is degene die vroomheid met begrip combineert. Wij zijn noch in vrome domkoppen noch in intellectuele ijsbergen geïnteresseerd. Als vrezen en weten hand in hand gaan, maken ze dat mensen grondig zijn toegerust voor ieder goed werk. Als dezen mijn uitgelezen gezelschap zijn, mag ik hopen dat ik tot hun orde behoor. Laten zulke personen steeds bij mij komen omdat ik tot hun geestverwanten behoor. Als het hart oprecht is in gehoorzaamheid aan God, is alles goed, of zal alles goed zijn. Als het in het hart in orde is, zijn wij gewoonlijk in orde. Dat is nog belangrijker dan dat gelovige mensen ons hoogachten. Dit is de wortel van alles.
Als wij niet correct voor het aangezicht van God staan, is onze reputatie van vroomheid een holle klank. Hij die oprecht is van hart, heeft geen reden tot schaamte, en zal die nooit hebben; huichelaars moeten zich nu schamen, en op een dag zullen zij eindeloos te schande worden gemaakt; hun hart is verdorven, en hun naam zal ten verderve gaan. Zij die hun eigen zwakheid hebben leren kennen door droeve ondervinding, worden ertoe gebracht onder de oppervlakte te duiken, en te roepen tot de Heere om waarheid in hun binnenste.
Overweging:
De vertroostingen van het Woord zijn het gemeenschappelijk lot van Gods volk.