1 Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen; 2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen. 3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. 4 Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn ziel. 5 De HEERE is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende. 6 De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost. 7 Mijn ziel! keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan. 8 Want Gij, HEERE! hebt mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
Elke gelovige zou in staat moeten zijn zonder de minste aarzeling te verklaren: ‘Ik heb de Heere lief’. De wet verplicht ons ertoe, maar het menselijke hart is er alleen toe in staat door de genade van God, en volgens de beginselen van het Evangelie. Het is geweldig om te zeggen ‘Ik heb de Heere lief’; want het fijnste van alle genadebewijzen en het zekerste bewijs van verlossing is liefde. Het is een grote goedheid van de zijde van God dat Hij Zich verlaagt om bemind te worden door zulke armzalige schepselen als wij, en het is een vast bewijs dat Hij in ons hart aan het werk is geweest als wij kunnen zeggen: ‘Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb’.
De psalmist weet niet alleen dat hij God liefheeft, maar hij weet ook waaróm. Als liefde zichzelf kan rechtvaardigen met een reden, is ze diep, sterk en blijvend. Wij hebben een reden, een meer dan royale reden om de Heere lief te hebben; en omdat in dit geval dus principe en passie, rede en emotie samengaan, scheppen ze een bewonderenswaardige gemoedstoestand. Davids reden voor zijn liefde was de liefde van God in de verhoring van Zijn gebeden.
David lag gekneld in een band van dodelijk verdriet. De psalmist werd gezocht door ellende en deze wist hem te vinden, en toen hij zelf een zoeker werd, vond hij geen verlichting, maar dubbel leed. Toen de gelovige mens niet tot God kon vluchten, riep hij Hem aan. In de uiterste benauwdheid kwam zijn geloof naar voren: het was zinloos op de mens een beroep te doen, en het kan bijna net zo zinloos geleken hebben om op de Heere een beroep te doen. Toch riep hij met hart en ziel alle eigenschappen aan die de heilige naam van Jehova uitmaken, en zo bewees hij de oprechtheid van zijn vertrouwen.
In de verhoring van het gebed treedt zowel de genade als de rechtvaardigheid van Jehova naar voren. Het is een grote gunst als het gebed van een zondaar gehoord wordt, en toch is de Heere, omdat Hij beloofd heeft te horen, niet zo onrechtvaardig dat Hij Zijn belofte vergeet en het geroep van Zijn volk negeert. De combinatie van genade en rechtvaardigheid in de omgang van God met Zijn dienaren kan alleen worden verklaard door de verwijzing naar het zoenoffer van onze Heere Jezus Christus. Aan het kruis zien we hoe genadig de Heere is en hoe rechtvaardig.
De psalmist legde de redenen uit van zijn vastbeslotenheid God aan te roepen zolang hij leefde, en niemand kan een andere gevolgtrekking maken dan dat hij een zeer gerechtvaardigd besluit had genomen. Toen hij door een zo bijzondere tussenkomst van God uit zo’n diepe put was opgetild, was hij ongetwijfeld gehouden voorgoed de toegewijde aanbidder van Jehova te zijn, aan Wie hij zoveel te danken had. Moge God de Heilige Geest ons helpen zo zonder ophouden te bidden en in alles dank te zeggen, want dat is de wil van God in Christus Jezus ten aanzien van ons.
Overweging:
Voelen wij niet allen de kracht van de redenering, en zullen wij de conclusie niet uitvoeren?