9 Israël! vertrouw gij op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. 10 Gij huis van Aäron! vertrouw op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. 11 Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. 12 De HEERE is onzer gedachtig geweest, Hij zal zegenen; Hij zal het huis van Israël zegenen, Hij zal het huis van Aäron zegenen. 13 Hij zal zegenen, die den HEERE vrezen, de kleinen met de groten. 14 De HEERE zal den zegen over ulieden vermeerderen, over ulieden en over uw kinderen. 15 Gijlieden zijt den HEERE gezegend, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft. 16 Aangaande den hemel, de hemel is des HEEREN; maar de aarde heeft Hij den mensenkinderen gegeven. 17 De doden zullen den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn. 18 Maar wij zullen den HEERE loven van nu aan tot in der eeuwigheid. Hallelujah!
Wat anderen ook mogen doen, laten de uitverkorenen maar vasthouden aan de God Die hen verkoos. Jehova is de God van Jakob; laten Zijn kinderen hun trouw aan hun God bewijzen door hun vertrouwen in Hem. Wat onze zorg ook mag zijn, en hoe vinnig de spottende taal van onze vijanden ook is, laat ons niet vrezen noch weifelen, maar in vertrouwen rusten in Hem Die in staat is Zijn eigen eer te doen gelden en Zijn eigen dienaren te beschermen. De Heere heeft vele zegeningen, elk daarvan is onze gedachtenis waardig; Hij zegent en zegent, en zegent opnieuw. Waar Hij eenmaal Zijn gunst heeft geschonken, blijft Hij dat doen; Zijn zegen schept er vreugde in hetzelfde huis zeer vaak te bezoeken en te blijven waar Hij eenmaal zijn intrek heeft genomen. Zegenen maakt de Heere niet armer: Hij heeft Zijn goedertierenheden in het verleden vermenigvuldigd en Hij zal ze in grote overvloed schenken in de toekomst. Hij zal een algemene zegen hebben voor allen die Hem vrezen, een speciale zegen voor het hele huis van Israël, en een dubbele zegen voor de zonen van Aaron. Zegenen is Zijn wezen, zegenen is Zijn voorrecht, zegenen is Zijn eer, zegenen is Zijn vreugde; Hij heeft beloofd te zullen zegenen, en wees er dus van verzekerd: Hij zal zegenen en nog eens zegenen zonder ophouden.
Onze beproevingen en geestelijke inzinkingen moeten ons niet nopen onze lofprijzing op te schorten; evenmin moeten een hoge leeftijd en toenemende gebreken het hemelse vuur doven, ja, zelfs de dood zelf moet ons niet doen afzien van deze heerlijke bezigheid. De geestelijk dode mens kan God niet prijzen, maar het leven in ons zet ons ertoe aan. De goddeloze moge stil blijven, wij zullen onze stem verheffen tot de lof van Jehova. Ook al doet Hij een tijdlang geen wonder, en zien wij geen bijzondere tussenkomst van Zijn macht, toch zullen wij op basis van wat Hij in het verleden heeft gedaan Zijn naam blijven prijzen ‘totdat de dageraad aankomt, en de schaduwen vlieden’. Dan zal Hij opnieuw gaan schijnen als de zon om het gezicht van Zijn kinderen te verblijden. Dit ogenblik is gunstig om een leven van lofprijzing te beginnen, want vandaag roept Hij ons op Zijn genadewoord te horen. ‘Van nu aan’ is het voorstel der wijsheid, want deze plicht duldt geen uitstel; en het is het voorschrift van de dankbaarheid, want er zijn dwingende redenen voor gerede dankbaarheid. Beginnen we eenmaal God te loven, dan hebben we een oneindige verplichting op ons genomen. Zelfs de eeuwigheid betekent niet het einde van de redenen waarom God verheerlijkt moet worden.
Overweging:
Genade geeft, krachtens het genadeverbond, dezelfde grond voor geloof en hoop aan iedereen in de kerk; in die zin dat elke gunst die aan iemand van Gods volk wordt bewezen, tot algemeen nut en tot voordeel van anderen strekt.