13 Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet. 14 Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis. 15 Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid. 16 En zij benijdden Mozes in het leger, en Aäron, den heilige des HEEREN. 17 De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram. 18 En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand. 19 Zij maakten een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld. 20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. 21 Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte; 22 Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee. 23 Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.
Een gebed kan uit toorn verhoord worden en uit liefde onverhoord gelaten worden. Het feit dat God een mens schenkt wat hij verlangt, bewijst niet dat God hem goedgezind is; de aard van dat verlangen is beslissend. Het vlees was gif voor hen toen het zonder zegen kwam; hoeveel vet het ook aan het lichaam kon geven, het was karige kost daar het de ziel mager maakte. Als wij schaarste moeten kennen, geve God dan dat het geen schaarste van de ziel is. Toch gaat wereldse voorspoed daar vaak van vergezeld! Bij menigeen is, als zijn rijkdom toeneemt, zijn aardse bezit wel gegroeid, maar zijn ziel vermagerd. Zilver winnen en goud verliezen is een povere aanwinst; maar met het lichaam gedijen en aan de ziel afvallen is veel erger. Met hoeveel kracht zou Israël wel niet geprobeerd hebben hun gebeden ongedaan te maken als ze hadden geweten hoe de verhoring eruitzag! De gebeden uit begeerte zullen betreurd moeten worden. Wij koken van woede tot wij onze zin krijgen, en dan hebben wij nog meer reden tot boosheid omdat het krijgen van onze zin in een bittere teleurstelling eindigt.
Precies op de plaats waar zij plechtig hadden beloofd de Heere te gehoorzamen, overtraden zij het tweede, zo niet het eerste, gebod, richtten het Egyptische symbool van de os op en bogen zich ervoor. De Israëlieten waren bepaald dwaas toen zij ook maar de geringste goddelijke glorie in een stier zagen, nee, in het bééld van een stier. Om te geloven dat het beeld van een stier het beeld van God zou kunnen zijn, heb je een verregaande goedgelovigheid nodig. Het was pure waanzin. Op dezelfde manier scheppen en vermenigvuldigen de ritualisten hun symbolen. Ze lijken niet in staat tot een geestelijke eredienst; hun eredienst is uitermate zintuiglijk en doet een beroep op oog, oor en neus. O, de dwaasheid van mensen, dat ze hun eigen weg naar een redelijke eredienst blokkeren en het pad van het geestelijk leven, dat vanwege onze natuur al moeizaam is, nog moeilijker maken door de struikelblokken die ze zelf opwerpen. Wij hebben de rijkdom van de pauselijke eigendommen zeer horen roemen, maar een afgodsbeeld van goud is geen greintje minder verwerpelijk dan een beeld gemaakt van waardeloze rommel. De schoonheid van de kunst kan de lelijkheid van de zonde niet verhullen. Wij horen ook van de suggestieve kracht van hun symbolen, maar wat moet je daarmee als God het gebruik ervan verbiedt? Het heeft ook geen zin erop te wijzen dat zulke eredienst uit het hart komt. Des te erger! Verboden dingen van harte doen maakt de overtreding alleen maar erger.
De psalmist is zeer minachtend, en met recht: oneerbiedigheid tegenover afgoden is indirecte eerbied voor God. Valse góden, pogingen om de ware God uit te beelden, ja, alle stoffelijke dingen die worden aanbeden zijn evenzovele verontreinigingen van de aardbodem, of het nu kruisen, crucifixen, maagden, hosties of relikwieën zijn, of zelfs de paus zelf. Wij gaan veel te wollig met deze schandelijke gruwelen om: God verafschuwt ze, en dat moeten wij ook doen.
Overweging:
De heerlijkheid van de geestelijke eredienst opgeven ten gunste van uitwendige praal en vertoon is het toppunt van dwaasheid, en dient als zodanig behandeld te worden.