7 Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders. 8 De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. 9 Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. 10 Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen. 11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede. 12 Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken. 13 Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken. 14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. 16 De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; 17 Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. 18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen.
God wijst het onaanzienlijkste schepsel zijn aandeel in het geheel toe en zorgt ervoor dat het dat ook krijgt. De goddelijke macht wordt even werkelijk en waardig bewezen door het voeden van dieren als door het voeden van de mens. Kijk slechts met een gelovig oog naar een grasspriet en u kunt God daarin aan het werk zien. Het kruid is ‘tot dienst des mensen’, en hij moet de aarde bewerken om het te doen opkomen, maar het is God Die maakt dat het in de tuin groeit, precies dezelfde God Die het gras liet groeien in de open graslanden van de wildernis. De mens vergeet dit en praat over zijn productie, maar in werkelijkheid zou hij zonder God tevergeefs ploegen en zaaien. De Heere doet ieder groen blaadje ontspruiten en Hij laat iedere aar rijpen; houdt slechts uw ogen open en u zult de Heere zien gaan door de korenvelden.
Zowel het gras voor het vee als het koren voor de mens wordt door de aarde voortgebracht en het zijn tekenen dat het Gods bedoeling was dat het simpele stof onder onze voeten, dat meer geschikt lijkt om ons te dragen dan om ons te onderhouden, in feite wordt omgevormd tot de ondersteuning van ons leven. Hoe meer wij hierover nadenken, hoe wonderlijker het ons zal voorkomen. Hoe groot is die God Die uit het midden van de graven de ondersteuning van ons leven tevoorschijn brengt, en uit de bodem die vervloekt was, de zegeningen oproept van koren en wijn en olie.
Wat zou de psalmist hebben gezegd van sommige bomen in Yosemite Valley? Die kunnen stellig de bomen van de Heere worden genoemd, vanwege hun reusachtige hoogte en enorme omvang. Zo is te zien dat de zorg van God doeltreffend is en algenoegzaam. Als bomen waar de mens niet naar omkijkt toch zo saprijk zijn, kunnen wij gerust aannemen dat het volk van God dat door het geloof alleen van de Heere Zelf leeft, even goed onderhouden zal worden. Door genade geplant, en van alles voorzien door de zorg van onze hemelse Vader, kunnen wij de orkaan trotseren en lachen om de vrees voor droogte, want geen mens die op Hem vertrouwt zal ooit zonder water raken.
Heeft de lezer ooit door een bos van grote bomen gewandeld en het ontzag ondergaan dat het hart in de verheven kathedraal van de natuur vervult? Dan zal hij zich herinneren dat hij dacht dat elk vogeltje heilig was, omdat het in zo’n gewijde stilte woonde. Zij die alleen iets van God zien of horen in gotische bouwwerken, onder orgeltonen en de stemmen van een keurig gekleed koor, zullen niet in staat zijn tot het gevoel waardoor de eenvoudige, ongecompliceerde ziel ‘de stem van de Heere God, wandelende in de hof’ hoort.
Overweging:
Als de voorbijgaande aarde zo vol is van de goede dingen van God, wat zullen wij dan wel niet meemaken wanneer wij in het land der levenden komen?