1 O HEERE! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid? 2 De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed den ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben. 3 Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE. 4 De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is. 5 Zijn wegen maken ten allen tijde smarte; Uw oordelen zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan. 6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. 7 Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid. 8 Hij zit in de achterlage der hoeven, in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen den arme. 9 Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net. 10 Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten. 11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid.
Voor het betraande oog van de lijdende dichter scheen de Heere stil te ‘staan’, alsof Hij rustig toekeek en niet bewogen was met Zijn benarde kind. Nee, sterker nog, de Heere stond klaarblijkelijk ‘van verre’, was niet langer ‘krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden’, maar een ongenaakbare berg, die geen mens zou kunnen beklimmen. De aanwezigheid van God is de vreugde van Zijn volk, maar elk vermoeden van Zijn afwezigheid is bovenmate verwarrend. Laten wij er dan ook altijd aan denken dat de Heere dicht bij ons is. De goudsmid is niet ver van de mond van de oven wanneer het goud in het vuur ligt, en de Zoon van God wandelt te midden van de vlammen wanneer Zijn heilige kinderen erin worden geworpen.
Toch zal iemand die weet hoe zwak de mens is, zich er nauwelijks over verbazen dat wij het, als wij onder zware druk staan, moeilijk vinden de ogenschijnlijke onachtzaamheid van de Heere te verdragen als Hij nalaat onze verlossing te bewerkstelligen. Het is niet de benauwdheid, maar de verberging van het gelaat van onze Vader die ons in het hart raakt. Wanneer onze zon verduisterd wordt, is het erg donker. Als wij een antwoord willen op de vraag ‘Waarom verbergt Gij uzelf?’ is dat te vinden in het feit dat er een ‘noodzakelijkheid’ geldt, niet alleen voor de beproeving, maar ook voor de bezwaardheid van het beproefde hart. Maar hoe zou dit kunnen, als de Heere ons zou bestralen terwijl Hij ons beproeft? Een stralend gezicht en een roede gaan niet goed samen. God ontbloot de rug opdat de slag gevoeld wordt; want alleen gevoelde beproeving kan een gezegende beproeving worden. Als wij in de armen van God over elke waterstroom worden gedragen, waar zou dan de beproeving zijn, en waar de ervaring, die de benauwdheid ons zou moeten leren?
Het feit dat de mens trots en arrogant is, kan goeddeels bewijzen dat hij wraakgierig en wreed is. Hamans trots was de vader van een wreed plan om alle joden te vermoorden. Nebukadnézar bouwt een beeld; en dan staat hij hardvochtig klaar om de oven zevenmaal zo heet te stoken voor hen die niet willen buigen voor zijn heerszuchtige wil. Elke trotse gedachte gaat hand in hand met een wrede gedachte. Hij die zichzelf verheft, zal anderen verachten, en als hij nog een stap verdergaat, is hij een tiran.
Deze wrede mens troost zichzelf met de gedachte dat God blind is, of althans vergeetachtig: wel een naïeve en dwaze waan. Mensen twijfelen aan de Alwetendheid wanneer zij de heiligen vervolgen. Als wij een zintuig hadden voor Gods aanwezigheid, zou het onmogelijk zijn dat wij Zijn kinderen mishandelen. Er bestaat in feite nauwelijks een sterker middel om ons voor de zonde te bewaren dan de voortdurende gedachte ‘Gij, God, ziet mij’.
Overweging:
Naar mijn mening is er geen psalm die de gedachten, de manieren, de handelingen, de woorden, de gevoelens en het lot van de goddelozen zo passend, volledig en verhelderend beschrijft, als deze psalm.