Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zichzelf, waar zij haar jongen legt, bij uw altaren, Heere der heerscharen, mijn Koning en mijn God Ps. 84:4
Als balling heeft David de vogels benijd, die rondom het huis van de Heere hun nesten hadden. Evenzo zal de Christen, als hij niet kan opgaan tot de bijeenkomst van de heiligen, of lijdt onder geestelijke verlatenheid, smachten en verlangen om wederom te huis te zijn bij God.
Deze vogels vonden in het heiligdom wat wij zouden willen vinden in God.
I. Huizen voor zichzelf.
Het was merkwaardig, dat zij in en rondom het huis van de Heere huizen zouden vinden en David vond er genot in om daarbij te verwijlen.
1. Bedenk wat zij waren. Mussen.
Waardeloze schepseltjes. Vijf voor twee penningen.
Behoeftige schepselen, die nesten, voedsel en al het overige van node hadden.
Ongenode gasten. De tempel had ze niet nodig; het zou voor de tempel beter geweest zijn, als zij er niet waren.
Talloze schepselen; maar geen van hen werd verjaagd.
2. Denk na over hetgeen zij deden. “Vindt een huis,” een behagelijke, gepaste, blijvende woonstede.
Zij zochten het, of men zou niet hebben kunnen zeggen, dat zij het vonden.
Het was reeds daar, of zij zouden het niet hebben kunnen vinden.
Zij eigenden het zich toe. Hun recht lag in de ontdekking; zij vonden een huis en hebben het zonder schroom betrokken. O dat ons een toeeigenend geloof geschonken werd.
3. Denk na over hetgeen zij hadden.
Veiligheid.
Rust.
Woning.
Verlustiging.
Gezelschap.
Nabijheid.
Dit alles in het huis van God, dicht bij zijn altaren. Evenzo vinden de gelovigen alles in Christus Jezus.
En evenzo vinden dezelfde dingen, doch op ondergeschikte wijze en in de tweede plaats, in de bijeenkomsten van de heiligen, in de plaats waar Gods eer woont.
Wij komen tot het huis van de Heere met blijdschap.
Wij blijven er in met zielsverlustiging.
Wij zitten er neer en zingen met welbehagen.
Wij oefenen gemeenschap met onze medezangers en dit is ons een vergenoeging van het hart.
Niet alle vogels doen dit. De adelaar is te eerzuchtig. De gier te onrein. De zeeraaf te gulzig. De valk te oorlogzuchtig. De struis te wild. De vogels, die hun nesten maken bij onze schuurdeuren, te afhankelijk van de mens. De uil een te groot beminnaar van de duisternis.
Deze mussen waren klein en aanhankelijk.
II. Nesten voor hun jongen.
Sommige mensen hebben niet zo zeer behoefte aan een huis voor zichzelf, want, evenals de zwaluwen, trekken zij altijd heen en weer; zij zijn zeer werkzaam en vol van ijver; maar zij hebben een nest nodig voor hun jongen, voor welke zij zeer bezorgd zijn. Zij verlangen de jongelieden gevestigd te zien, gelukkig en veilig in God.
Kinderen behoren woning te vinden in Gods huis. Gods heiligdom moet de kweekplaats zijn van de jeugd.
1. Daar zullen zij veilig zijn en vrij. De zwaluw, “de vogel van de vrijheid,” is blij om een nest voor zich te vinden nabij Gods altaren. Zij vreest er geen gevangenschap, noch voor zichzelf noch voor haar jongen.
2. Zij zullen er blijdschap vinden. Wij moeten er naar streven om onze kleinen gelukkig te doen zijn in God en in zijn heilige aanbidding. Er moet onder ons van geen vervelende Sabbatten en langdurige kerkdiensten gesproken worden.
3. Zij zijn nabij de zegen, als wij hen naar het huis van God brengen.
4. Zij zijn er in uitgelezen gezelschap; hun metgezellen zijn Jezus’ metgezellen.
5. Zij zullen dan waarschijnlijk, evenals de zwaluwen tot hun nest terugkeren, gelijk de jonge zalmen terugkeren naar het beekje, waar zij uitgebroed werden. Jongelieden outhouden hun eerste indrukken.
6. Kinderen, die in waarheid tot Christus gebracht worden, ontvangen hieruit iedere zegen.
Zij zijn rijk: zij wonen in Gods paleis
Zij zijn goed opgevoed: zij verblijven in de tempel van de Heere.
Zij zijn veilig voor de tijd en voor de eeuwigheid. De tweede zegen van een nest voor onze jongen volgt dikwijls op de eerste: het verkrijgen van een huis voor onszelf.
Maar daartoe is nodig gebed, voorbeeld en voorschrift.
Kinderen houden niet zo vanzelf en zo natuurlijk van de godsdienst als eenden zich vanzelf te water begeven. Zij moeten net ernst en zorg ertoe gebracht, er voor opgevoed worden.
Smacht gij naar Christus voor uzelf en voor uw kinderen?
Zijt gij ook zonder Christus tevreden? Dan is het niet waarschijnlijk, dat gij veel om uw kinderen geeft. Bezit gij reeds een woning, een tehuis, in Jezus? Rust niet, voordat al de uwe er met u wonen. “God faalt niet,” heeft iemand gezegd, “om een huis te vinden voor de meest waardeloze en een nest voor de meest rusteloze van de vogels.” Welk een vertrouwen moest hierdoor in ons worden opgewekt! Hoe behoorden wij te rusten! Welk een rust vindt de ziel, die zich overgeeft aan de waakzame, tedere zorg van Hem, die zo ten volle in de behoeften van zijn schepselen voorziet! Wij weten wat onder de uitdrukking “nest” verstaan wordt, even goed als onder de uitdrukking “een huis.” Is het niet een plaats van veiligheid, een schuilplaats tegen de storm, een bedekking om er zich te verbergen voor alle kwaad, een bescherming tegen alles wat kan schaden, een plaats om in te rusten, in te nestelen en zich in te verblijden?”
OUDE EN NIEUWE DINGEN.