De doden zullen de Heere niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn. Maar wij zullen de Heere loven van nu aan tot in de eeuwigheid. Hallelujah. Ps. 115:17-18
De levende God moet door een levend volk worden aanbeden. Een zegenend God moet door een zegenend volk worden gezegend. Wat anderen ook mogen doen wij behoren de Heere te loven. Als wij Hem loven, moeten wij niet rusten, voordat anderen hetzelfde hebben gedaan: wij behoren hen toe te roepen: “Looft de Heere.” Ons voorbeeld en onze overreding moeten hen opwekken tot loven.
I. Een treurige herinnering. “De doden zullen dan Heere niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn.” Dit herinnert ons–
1. Aan de tot zwijgen gebrachte stemmen in Zion’s koren. Goede en godvruchtige mannen, die onder ons niet meer zingen noch spreken.
2. Aan ons eigen zwijgen, dat weldra komen zal: voor zo ver het deze wereld betreft, zullen wij spoedig onder de doden en zwijgenden zijn.
3. Aan de ongodvruchtigen rondom ons, die reeds geestelijk dood zijn en de Heere niet meer konden loven dan wanneer zij stom waren.
4. Aan de veroordeelde zielen in de hel. Nooit zullen deze de Heere loven.
II. Een gelukkig besluit. “Maar wij zullen de Heere loven:”
In ons hart en ons lied, in ons getuigenis en in onze daden zijn wij besloten om de Heere onze liefdevolle lof te brengen; omdat wij
1. Leven. Zullen wij Hem niet loven, die ons in het aanzijn houdt?
2. Geestelijk leven en dit eist onze voortdurende dankzegging.
3. Door de Heere gezegend zijn: zullen wij Hem niet zegenen?
4. Hij zal ons zegenen. Al meer en meer zal Hij ons zijn liefde openbaren: laat ons Hem dan al meer en meer loven. Zij het ons vast voornemen om, wat er ook gebeurd, Hem te loven.
III. Een gepast begin. “Wij zullen de Heere loven van nu aan tot in van de eeuwigheid.”
1. Als de Heidenen vragen: “Waar is nu hun God?” (Ps. 115:2). Laat ons dan moedig alle Godloochenende vragen en alle ongeloof beantwoorden met een vreugdevolle aanbidding.
2. Als wij ons bewust worden van zijn goedertierenheid, dan worden wij er toe gebracht om te zingen–”De Heere is van ons gedachtig geweest,” (Ps. 115:12) en laat ons Hem dan loven.
3. Als wij geestelijk vernieuwd en vertroost zijn. Als de viermaal herhaalde woorden: “Hij zal zegenen” vervuld zijn in onze ervaring en de Heere ons met iedere persoonlijke en huiselijke zegen heeft verrijkt (Ps. 115:12–14) laat dan al wat binnen in ons is de heilige naam van de Heere loven.
4. Als wij er toe gebracht worden om Christus te belijden. Dan moeten wij de nimmer eindigende levenspsalm beginnen. Arbeid en zang behoren samen te gaan.
5. Als de jaren eindigen en beginnen–Nieuwjaarsdagen, geboortedagen, enz. –dan moeten wij de Heere loven voor Vergiffenis van de zonde in het afgelopen jaar.
De voorziening in de behoeften van dit jaar.
De goedertierenheid, die in dit jaar “werd ervaren”.
De vrees, die in dit jaar werd weggenomen.
De hoop, die in dit jaar werd verwezenlijkt.
Laat ons van nu aan de naam van de Heere groot maken.
Laat iedere klopping van ons hart Muziek zijn, terwijl wij Hem innerlijk loven. Wij hebben Hem lang genoeg van zijn eer beroofd.
IV. Een eeuwige voortduring. “Van nu aan tot in der eeuwigheid.”
1. Vermoeidheid zal ons niet doen ophouden. Terwijl wij de Heere loven; zullen wij de kracht vernieuwen.
2. Onze lof zal niet verstommen doordat wij ten laatste afvallig worden. De Heere zal onze ziel bewaren op zijn weg en Hij zal ons elke dag Hem doen loven.
3. Ook de dood zal ons lied niet afbreken, maar het tot zuiverder en voller toon doen worden.
4. En evenmin zal enige denkbare ramp de Heere van onze dankbaarheid beroven. “De Heere heeft gegeven en de Heere heeft genomen; de naam van de Heere zij geloofd.” (Job. 1:21)
Een voor een verlaten ons de zangers in het gewijde koor en wij missen hun muziek: laten wij gevoelen als “voor de doden gedoopt te zijn.” Wil niemand, hier tegenwoordig, zich voegen bij het koor en het loflied van de hemel reeds op aarde beginnen in te studeren?