Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Opdat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn. Hebreeën 12:27
Wij bezitten op dit ogenblik veel, dat bewogen kan worden, en het betaamt de Christen niet daarop zijn hart te stellen, immers, er is niets, dat blijvend is hier beneden; “wisselvalligheid” staat op alles geschreven. En toch hebben wij ook zekere dingen, die niet beweeglijk zijn, en deze avond nodig ik u uit, daarover na te denken, opdat wanneer de dingen, die beweeglijk zijn, u ontnomen worden, gij blijvende troost mag putten uit de dingen, die onbeweeglijk en eeuwig zijn. Welke verliezen gij geleden hebt of nog lijdt, gij geniet een blijvende zaligheid. Gij staat aan de voet van het kruis, stel al uw vertrouwen op de verdiensten van Jezus’ dierbaar bloed, en geen klimmen of dalen van marktprijzen kan uw zaligheid in Hem verstoren; geen springen van banken of geldelijke verliezen van welke aard ook, kunnen die aanraken. Voorts zijt gij deze avond een kind van God. God is uw Vader. Geen verandering van omstandigheden kan u dit immer ontroven. Hoewel gij door allerlei verliezen tot de bedelstaf gebracht en van alles beroofd mag zijn, zo kunt gij toch zeggen: “Hij is nog mijn Vader. In mijns Vaders huis zijn vele woningen; daarom zal ik niet ontroerd zijn.” Gij hebt nog een blijvende zegen, de liefde van Jezus Christus. Hij die God en mens is, bemint u met al de kracht van zijn liefhebbende natuur; niets kan u die liefde ontroven. De vijgenboom mag niet bloeien, en de kudden der velden zijn afgescheurd, dit alles deert de mens niet, die juichen kan “mijn beminde is mijn, en ik ben zijn.” Ons beste deel, onze kostbaarste erfenis kunnen wij niet verliezen. Welke moeilijkheden zich ook opdoen, dat we ons als mannen gedragen; tonen wij geen kleine kinderen te zijn, door ons te laten ter neerslaan door hetgeen ons kan overkomen in deze armen, voorbijgaande staat des tijds. Ons vaderland is het land van Immanuël, onze hoop is boven de sterren; en daarom kalm als de oceaan in de zomer, zullen wij de schipbreuk van al het aardse aanschouwen en ons toch nog verheugen in de God van ons heil.