Er was eens een man, die de gewoonte had om de zondagavonden bij zijn vrienden door te brengen. Op zekere zondagavond, terwijl hij op weg was om jenever te kopen, merkte hij de grote menigte volk op, die stond te wachten om een jonge prediker de hand te drukken. De man kreeg Spurgeon — hij was het — in de gaten en dacht: ’Dat schijnt iemand van het goede soort te zijn’. De volgende zondagavond was deze man er weer getuige van hoe hartelijk Spurgeon door het volk verwelkomd werd en ook hij drong naar voren om de jonge prediker een hand te geven. Door het gedrang werd de drinker, zonder dat het zijn bedoeling was, in de kapel geschoven en hij slaagde erin een staanplaatsje te bemachtigen boven op de trap. Daar luisterde hij met verwondering totdat Spurgeon, de hand uitstrekkend, zei: ’Er is redding mogelijk ook voor de grootste der zondaren. Zelfs die man, die daar op de galerij staat met een fles jenever in zijn zak, kan behouden worden’. Getroffen dacht de man: ’Wie heeft hem dat toch van mij verteld?’ De Heere gebruikte de rechtstreekse prediking van Spurgeon tot bekering van deze dronkaard.