Omdat een mens zichzelf geen geestelijk leven kan geven, kan hij het ook niet vasthouden. Hij kan zich voeden met geestelijk voedsel en zo zijn geestelijke kracht behouden; hij kan wandelen in de geboden van de Heere en zo genieten van rust en vrede. Maar toch is het geestelijk leven in het voortbestaan net zo afhankelijk van de Geest als het begin van dit leven. Een mens heeft uit zichzelf geen kracht, ook al is hij bekeerd. Dagelijks en voortdurend moet zijn kracht worden vernieuwd door de Geest Die het aan hem geeft. De kracht en de arbeid van een gelovige ligt vast in het besef dat God, omwille van Christus, zijn zonden heeft vergeven.