’’Indien gij gesmaakt hebt, dat de Heere goed is.” ’’Indien!” – Derhalve is er de mogelijkheid, dat sommigen niet hebben gesmaakt, dat de Heere goed is, en is het nodig te onderzoeken of wij behoren tot het getal van degenen, die de genade van God door ondervinding van het hart kennen. Er is geen enkele geestelijke openbaring, die niet stof tot onderzoek geeft. Op het toppunt van heilig genot klinkt ons het waarschuwend ’’indien” tegemoet. ’’Indien gij dan met Christus opgewekt zijt;” en zelfs onder aan de berg, bij de poort van het berouw komt Hij ons tegen en houdt ons staande, totdat Hij onderzocht heeft of onze droefheid naar God is, welke een onberouwelijke bekering werkt.
’’Indien gij de Zoon Gods zijt,” dit is niet altijd een verzoeking van de boze, maar dikwijls een zeer zeldzame vraag, door heilige vrees ingegeven aan mensen, die graag zeker willen bouwen op de Rots der eeuwen. Als er een Judas onder ons vergadert, is het goed aan de tafel des Heeren te vragen: ben ik het, Heere? Na de meest gemeenzame omgang vroeg de Heere toch: Simon, Jona ’s-zoon, hebt gij Mij lief? Geen bevindingen of gemeenschapsoefening, welke wij hebben gekend, ontheffen ons van de grote plicht: onszelf te beproeven of wij in het geloof zijn. Onderzoek uzelf dan en stel u niet tevreden, voordat u zeggen kunt: Er is geen sprake van een ’’indien”, ik heb gesmaakt, dat de Heere goed is.