De eeuwige God is voor u een woning, en onder u zijn eeuwige armen. Hij verdrijft de vijand voor u uit, en zegt: Vaag hem weg! (Deuteronomium 33:27) Lees verder Hebreeën 13:8,20—21.
Ik wil dat je op deze woorden let, deze woorden zijn de kern van de tekst. “De eeuwige God” en “Eeuwige armen.” Dat is oudheid. De God die voor alle werelden was, is eeuwig mijn God. O, ik hou van het woord eeuwig. Maar broeders en zusters, er zijn mensen die niet geloven in een eeuwige God, tenminste ze geloven niet dat Hij eeuwig hun God is. Ze geloven niet dat ze al bij Christus hoorden voordat ze geboren waren, ze denken dat ze pas van God waren toen ze voor het eerst in Hem geloofden. Ze geloven niet in verbondsovereenkomsten, eeuwige besluiten en het aloude voornemen van de Allerhoogste. Maar laat me je troosten, er is geen gedachte voller van zoetheid dan de gedachte dat de eeuwige God zich door Christus Jezus bezig houdt met Zijn volk om hen lief te hebben, te zegenen en hen allemaal te verlossen. Degene die hen van eeuwigheid de onderscheiden objecten heeft gemaakt van Zijn onderscheiden zorg, is de eeuwige God. En dan zijn daar de “eeuwige armen,” armen die nooit verslappen, armen die nooit moe worden, armen die nooit hun kracht zullen verliezen. Het woord eeuwig herinnert ons aan een ander zoet woord, onveranderlijkheid. Een eeuwige God die niet verzwakt of moe wordt, die niet veranderd en Zijn beloften vervuld is de God die wij met vreugde aanbidden. Naar Hem vluchten we als onze eeuwige schuilplaats, woonplaats en ondersteuning.
Ter overdenking
Elke persoon van de Drie-eenheid is eeuwig. Het zou geen verassing moeten zijn dat de eeuwige God het eeuwige geluk van hen die geloven eeuwig beveiligd heeft (1 Timotheüs 1:16–17; Hebreeën 9:12,14–15; 13:8,20). Het kennen van de eeuwige God is het eeuwige leven (Johannes 17:3). Welk recht hebben wij om hieraan te twijfelen?
Preek 624, 22 maart 1865