Hij heeft Zelf gezegd: “Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten.” (Hebreeën 13:5)
Lees verder Openbaring 21:1—9.
De Heere wil en zal Zijn volk niet verlaten omdat Hij een relatie met hen heeft. Hij is je Vader, zou je vader weggaan? Heeft Hij niet gezegd: “Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zich niet ontfermen over het kind van haar schoot? Zelfs al zouden die het vergeten, Ík zal u niet vergeten” (Jesaja 49:15). Zou jij, die slecht bent, je kind laten omkomen? Nooit! Vergeet dit niet, Christus is je Man. Zou jij, man, je vrouw verwaarlozen? Is het geen schande voor een man als hij zijn vrouw niet verzorgd en liefheeft als zijn eigen lichaam? Zal Christus één van deze zieke mannen worden? Heeft Hij niet gezegd dat Hij het wegsturen van de eigen vrouw haat (Maleachi 2:16)? Vergeet niet dat je een deel van Zijn lichaam bent. Niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat. Je kan dan misschien als een pink zijn maar zou Hij zijn vingers laten vergaan, laten omkomen of laten verhongeren? Je kan dan misschien het minst eervolle lid zijn, maar staat er niet geschreven dat Hij die overvloedige eer geeft en dat ze zo een overvloedige liefelijkheid bezitten? Als Hij de Vader is, als Hij de Man is, als Hij het Hoofd is, als Hij Alles is in allen, hoe kan Hij je dan verlaten? Denk niet zo slecht van je God! Bedenk ook dat Zijn eer Hem er van weerhoudt je ooit te verlaten. Als we een half afgebouwd huis in puin zien, zeggen we: “Deze man begon te bouwen maar was niet in staat om het af te maken.” Zal dit van je God gezegd worden? Dat Hij begonnen is om je te redden maar dat Hij je niet tot volmaaktheid kon brengen? Is het mogelijk dat Hij Zijn woord zal breken en zo Zijn waarheid zou bevlekken? Zouden de mensen in staat zijn om Zijn kracht, Zijn wijsheid, Zijn liefde en Zijn trouw te besmetten? Nee! God zij dank, nee! Hij zegt: “Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken” (Johannes 10:28). Gelovige, als jij zou omkomen zou er in de hel een duivelse lach klinken tegen het karakter van God.
Ter overdenking
“Ik ben begonnen dus ik zal het afmaken” is misschien niet altijd waar voor ons (Lukas 14:28—30) maar het is waar voor God (Numeri 23:19; Jesaja 46:10—11). Het is waar voor God of we nu Zijn scheppingswerk overdenken (Genesis 2:1—3), Zijn werk aan het kruis (Johannes 19:28–30) of Zijn werk in de Christen (Filippenzen 1:6).
Preek 477, 26 oktober 1862