Tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons aangenomen heeft in de Geliefde. (Efeze 1:6, EV)
Lees verder Romeinen 3:21—4:8.
Als ik het goed begrijp, zeggen de Arminianen dat onze aanneming door God ook een aanneming is op grond van wat wij doen. Dit is niets anders dan een andere bewoording voor hun onderwijs van de afval der heiligen. Wanneer een mens waardig wandelt, neemt God hem aan, als hij zondigt, laat God hem los. Degenen die graag op die manier aangenomen worden, kunnen daarvoor kiezen. Maar wat mij betreft, ik heb het gevoel dat niets ooit het verlangen van mijn geest kan vervullen dan een aanneming die volkomen en helemaal buiten mijzelf ligt, alleen en helemaal in Christus Jezus. Broeders, we zouden de ene dag aangenomen zijn en de andere dag niet meer. Nee, eerder nog, we zouden de ene minuut aangenomen zijn en de andere minuut niet meer. Als het afhankelijk is van ons doen en laten, zijn we elke dag vijftig keer in en uit het verbond. Maar ik veronderstel dat de Arminianen een verschil zien tussen zonde en zonde. In ieder geval moeten ze het oude Roomse onderscheidt maken tussen vergefelijke zonden en doodzonden. Want, als zonde iemand buiten Christus plaatst, dan vraag ik mij af wanneer hij in Christus is, want we zondigen elke dag. Misschien is er een bepaalde hoeveelheid zonde nodig, dan zou het oude Roomse onderwijs weer in leven zijn. Sommige zonden zijn dodelijk, volgens de Arminiaanse theorie, zodat ze mensen buiten de genade stellen, andere zonden zijn vergefelijk zodat ze in de zonde en in de genade blijven. Ik verheerlijk God omdat ik weet:
Eens in Hem, in Hem voorgoed
Niets kan mij van Zijn liefde scheiden
Als mijn goede werken mij in Christus brachten, dan zouden mijn boze werken mij weer uitwerpen. Maar omdat Hij mij in Christus bracht toen ik nog een zondaar was, vuil en waardeloos, zal Hij mij nooit meer loslaten, ook al ben ik nog steeds een zondaar, vuil en waardeloos
Ter overdenking
Er is geen verdoemenis voor hen die in Jezus Christus zijn (Romeinen 8:1), want niemand kan ze uit Zijn hand rukken (Johannes 10:28–29; Romeinen 8:35,38–39) en Hij heeft belooft ze beslist niet uit te werpen (Johannes 6:37).
Preek 471, 21 september 1862