Ulieden daarentegen, die mijn naam vreest, zal de Zon van de gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder zijn vleugels; en gij zult uitgaan, en toenemen, als mestkalveren. Mal 4:2
Er bestaat onder de mensen een groot onderscheid. -“Die God dient en die Hem niet dient.” Zie het laatste vers van het vorige hoofdstuk.
God te vrezen is het kenmerk, dat de mens van de mens onderscheidt, veel meer dan dit door rijkdom, rang en aanzien of nationaliteit geschiedt.
Al naar hun aard is, zal de komst van Christus een ramp of een zegen wezen voor de mensen.
Welk een afwisseling van beelden! Voor de Goddelozen “een oven!” (Zie Mal. 4:1) Voor de Godvrezenden een “zon”!
Onze tekst is bij de eerste komst van de Heere vervuld geworden. Maar er wacht ons nog een vollediger vervulling bij zijn wederkomst.
Als algemeen beginsel is hij altijd waar, en als de Heere Jezus in geestelijke zin tot zijn volk nadert, dan wordt die waarheid gevoeld en meer ten volle beseft.
I. Laat ons denken aan onze Heere als de zon.
1. Hij is het middelpunt van geheel het stelsel van de genade.
2. Hij is voor ons de Grote Aantrekking. Hij is het, die ons in onze plaats houdt, gelijk de zon de planeten in haar banen houdt.
3. Hij is de Bron van alle goed. Zijn stralen zijn gerechtigheid; alles wat van Hem uitgaat is goed; alles wat goed is, is van Hem uitgegaan, gelijk alle licht en alle warmte middelijk of onmiddellijk van de zon komt.
4. Bij Hem is geen verandering of schaduw van omkering, #Jas 1:17. In zichzelf is Hij immer dezelfde, zonder ophouden zijn licht uitzendende.
5. Voor ons echter is er een op- en ondergaan van die Zon. Indien wij voor een ogenblik in de schaduw zijn, zo laat ons uitzien naar het weer opgaan van de Zon.
6. Voor hen, die Hem niet vrezen, gaat Hij nimmer op, want zij zijn blind; zij kennen geen dag en zien geen licht.
Wat de wereld zou zijn zonder zon, dat zouden wij zijn zonder onze Heere. Kunnen wij ons die somberheid, die dood voorstellen?
II. Laat ons genieten van de zegeningen, die hij verspreidt.
1. Welk een licht van kennis, welke warmte van liefde, welke stralende blijdschap ontvangen wij van Hem! Laat ons er in wandelen.
2. Wat een gezondheid schenkt Hij! Genezing voor de zieken, gezondheid voor de sterken. Elke zonnestraal heeft geneeskracht, elk woord van Christus is leven.
Hoe vroeger wij tot Christus komen, hoe beter. Zijn opgang gaat vergezeld van vreugde.
Hoe meer gemeenschap wij met Hem hebben, hoe beter. Laten wij ons koesteren in het zonlicht.
3. Welk een vrijheid wordt door Hem aangebracht!
“Gij zult uitgaan.”
Als de zon in haar jaarlijkse loop een zeker punt heeft bereikt, dan wordt het vee, dat op stal staat, naar de bergweiden gebracht. Zo stelt ook de Heere Jezus zijn volk in vrijheid en zij gaan uit-
Om van geestelijke voorrechten te genieten.
Om geestelijke plichten te volbrengen.
Om geestelijke gaven en talenten te ontvangen.
Om geestelijke invloeden te verspreiden.
4. Welk een wasdom wordt door Hem bevorderd!
“Toenemen als mestkalveren.”
Als de Heere Jezus met zijn volk is, dan worden zij:
Overvloedig gespijzigd.
Aangenaam gehuisvest.
Regelmatig verzorgd, en dan Komen zij spoedig tot rijpheid.
Een hart, dat gemeenschap oefent met de Heere Jezus, bezit een frisheid van de jeugd, een gemakkelijkheid van leven en nog andere voorrechten, die uitnemend de vergelijking doen uitkomen met “mestkalveren”.
Daar dit alles het gevolg is van het vrezen van de Heere, zo laat ons vlijtig zijn in de aanbidding, nauwlettend in gehoorzaamheid, vol van eerbied in ons gemoed.
Daar dit alles komt door onze Heere Jezus, zo laat ons immer onder zijn liefelijke invloed verwijlen en nooit uit zijn zonneschijn weggaan, om ons naar het afgelegen land te begeven, waar de Poolwinter nooit door de Zon van de Gerechtigheid wordt vervrolijkt.
Wij hebben geen Zon te maken, wij hoeven de Zon niet te bewegen, noch te kopen; wij hoeven niets anders te doen dan ons in de vrije, gezegende zonneschijn te gaan koesteren.
Waarom aarzelen wij?
Waarom gaan wij niet door het geloof uit de duisternis over in zijn wonderbaar licht?