De liefde van de eerste christenen tot de Heere was geen stille emotie die zij in zichzelf verborgen hielden in de geheime kamer van hun ziel, en waarover zij alleen spraken wanneer zij op de eerste dag van de week samenkwamen en hymnen zongen ter ere van Christus Jezus, de gekruisigde. Maar het was bij hen een hartstocht van zo’n hevige en alles verterende energie, dat zij zichtbaar was in al hun daden, zij sprak in hun alledaagse gesprekken en flikkerde zelfs in hun ogen wanneer zij keken. De liefde tot Jezus was een vlam die zich voedde in de kern en het hart van hun wezen; en daarom, brandde het zich een weg tot de uitwendige mens, en straalde het uit naar buiten.