Gebed.
Onze Vader, wanneer wij Uw beschrijving van de menselijke natuur lezen, zijn wij er zeker van dat deze waar is, want Gij hebt de mens gezien sinds zijn val en Gij hebt U over hem bedroefd. Bovendien hebt Gij zo’n liefde voor hem dat Gij hem niet hard oordeelt en elk woord dat Gij spreekt moet naar waarheid zijn. U hebt de ongerechtigheid van de mens gemeten en berekend, want Gij hebt haar op de Welbeminde gelegd en wij weten dat Gij niet meer op Hem hebt gelegd dan nodig is.
O God, wij zijn bedroefd, wij zijn diep bedroefd als wij zien in welke toestand wij en ons gehele ras zijn terechtgekomen. “Waar is dan de roem?” En toch betreuren wij het te moeten zeggen dat wij geroemd en gepocht hebben, en dat onze medemensen groot zijn in roemen, terwijl zij eerder hun handen op hun mond zouden moeten leggen voor U.
Het is voor ons een wonder geworden dat Gij überhaupt naar de mens omziet. Het meest afschuwelijke voorwerp in de schepping moet een mens zijn, omdat hij Uw Zoon heeft gedood, omdat hij zich heeft vermenigvuldigd met opstanden tegen een rechtvaardige en heilige wet. En toch is er waarlijk geen aanblik die U meer behagen verschaft dan de mens, want Jezus was een mens en de helderheid van Zijn heerlijkheid bedekt al onze schande, en de zuiverheid en volmaaktheid van Zijn gehoorzaamheid schijnt als de zon te midden van de dikke duisternis. Omwille van Hem hebt Gij welbehagen en woont Gij bij ons.
Heere, wij dachten eens dat die beschrijvingen van ons hart enigszins voorbij waren, maar wij denken nu van niet, want waarlijk wij bemerken dat wij, in onze onherboren staat, tot alles in staat waren, want zelfs nu wij wedergeboren zijn, is de oude zonde die in ons blijft, in staat om tot een hoge graad van schande te reiken en als het nieuwe leven de oude dood niet in bedwang hield, weten wij niet wat wij nog zouden kunnen worden.
Ooit dachten wij dat wij nederig waren, maar we ontdekten al snel dat onze trots zich zal voeden met elke vleierij die aan onze deur wordt gelegd. We dachten dat we gelovigen waren, maar soms zijn we zo in twijfel, zo ongelovig, zo gekweld door scepticisme dat we niet er zeker van zijn of wij U volgen. Van nature zijn we zulke leugenaars dat we U ook als een leugenaar beschouwen. Het zekerste teken van onze onwaarheid is dat we denken dat U onwaar kunt zijn.
Oh, dit hart van ons! Zit er niet genoeg kruid in om onze gehele natuur in brand te steken? Als er maar een vonk in zou vallen, zou elk van onze leden, aan zichzelf overgelaten, Christus onteren, de Heere verloochenen die ons kocht, en terugkeren in de verdoemenis.
Wij zijn geheel beschaamd. Waarlijk in ons is Uw eigen woord vervuld: “Opdat gij het gedachtig zijt, en u schaamt, en niet meer uw mond opent vanwege uw schande.” Want Uw liefde tot ons heeft ons tot zwijgen gebracht, die grote liefde heeft de hoogmoed van ons verborgen. Uw grote liefde, waarmee Gij ons hebt liefgehad, zelfs toen wij dood waren in overtredingen en zonden. Uw grote liefde, waarmede Gij ons nog hebt liefgehad, ondanks onze slechte manieren, onze omzwervingen, onze tekortkomingen en onze buitensporigheden.
Oh, de weergaloze liefde van God! Waarlijk, als er enige heerlijkheid is, moet die geheel van de Heere zijn. Als er enige deugd is, is het het resultaat van genade. Als er ook maar iets is dat ons boven de duivel zelf verheft, dan is het het werk van de goddelijke Geest, aan Wie zij de heerlijkheid!
En nu wij dit alles gedenken en ons in Uw nabijheid bevinden, verheugen wij ons er toch over dat onze onrechtvaardigheid bedekt is, dat wij vrij zijn van veroordeling en dat wij de gunstelingen van de Heere zijn. Gij hebt ons, o Heere, laten proeven van die liefde die wij hebben genoten en nog genieten.
Ons hart kent de liefde van de Vader, want wij hebben de geest van aanneming ontvangen, waardoor wij roepen: “Abba Vader.” En wij verheugen ons in de verlossing van onze geest en wij verwachten de verlossing van onze lichamen, wanneer bij de komst van de Heere ook zij onvergankelijk zullen worden opgewekt en wij veranderd zullen worden.
O Jezus, Gij zult Uw Israël uit Egypte brengen en er zal geen hoef worden achtergelaten. Nee, geen gebeente, geen deel van Uw uitverkorenen zal in de handen van de tegenstander achterblijven. Wij zullen er schoon uitkomen, verlost door Hem Die niets halfs doet, maar Die aan het kruis zei: “Het is volbracht.” Die het nog veel meer zal zeggen op Zijn troon. Glorie zij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die ons uit onze ondergang en veroordeling heeft opgeheven, en ons tot nieuwe schepselen heeft gemaakt en ons heeft gerechtvaardigd, en ons het eeuwige leven heeft gegarandeerd, welk eeuwige leven geopenbaard zal worden bij de komst van de Heere. Alle eer zij Zijn eeuwig gezegende Naam voor eeuwig en altijd!
En nu, Heere, in de weinige dagen die ons hier nog resten, zal het onze zaak zijn te roepen: “Zie het Lam!” O, leer deze harten zich altijd bewust te zijn van Uw liefde en leer deze lippen, dat zij zo goed als zij kunnen met Uw goddelijke hulp, het weergaloze verhaal van het kruis kunnen vertellen. O, geef ons dat wij velen voor Jezus mogen winnen. Laat ons niet onvruchtbaar zijn, maar mogen wij uitroepen dat wij de geliefden des Heeren zijn en ons nageslacht met ons. Mogen wij vele geestelijke nakomelingen hebben die met ons naar de troon zullen gaan, zodat wij voor Hem mogen zeggen: “Ik en de kinderen die Gij mij gegeven hebt.”
Heere, zegen het werk van de Kerk en al haar vertakkingen en laat Uw koninkrijk door haar middelen komen in de harten van velen. Gedenk alle kerken die werkelijk aan het werk zijn voor Jezus en allen die alleen werken voor Uw dienst. Laat de Naam van de Heere bekend worden gemaakt door tienduizenden. Geef het Woord zodat de schare groot mag zijn van hen die het verkondigen. Laat heel dit, ons geliefde land, Christus kennen en aan Zijn voeten komen. Laat de donkere plaatsen van deze grote stad verlicht worden met de zoete Naam van Jezus. En laat dan de heidenen U kennen en de uiterste delen van de aarde van U horen.
Verkondigt Gij Uw heil vanaf de troon, laat het bekend worden in proclamaties van een Koning. “De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.”
Ons hart lijkt niets anders te kunnen vragen als het tot dit punt komt, maar toch willen wij U ook vragen: Heere, vergeef ons onze zonden. Heere, heilig onze zielen. Heere, leid ons in moeilijkheden. Heere, voorzie in onze behoeften. Heere, onderwijs ons. Heere vervolmaak ons. Heere troost ons. Heere maakt ons gereed voor de verschijning van Uw Zoon uit de hemel!
En nu komen we terug op een thema dat nog steeds onze verlangens in beslag lijkt te nemen. O, dat Christus mag komen. O, dat Zijn woord bekend wordt gemaakt tot aan de uiteinden van de aarde. Heere, ze sterven, ze vergaan, ze sterven in grote getale. Telkens als de zon opkomt en ondergaat, gaan zij voorbij. Vertraag niet, wij smeken het U. Geef vleugels aan de voeten van Uw boodschappers en vuur aan hun monden, opdat zij het Woord met de kracht van de Pinksterdag mogen verkondigen. O, dat Uw koninkrijk moge komen en Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, want van U is het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.
Amen.