De vrijstad had rondom haar voorsteden een zeer grote omvang. Tweeduizend ellen waren toegestaan als weidegrond voor het vee van de priesters, en duizend ellen daarbinnen voor akkers en wijngaarden. Welnu, zodra een man de buitenkant van de stad, de voorsteden, had bereikt, was hij veilig; het was niet nodig voor hem om binnen de muren te komen, maar de voorsteden zelf waren voldoende bescherming. Leer hieruit, dat als je de zoom van Christus’ kleed slechts aanraakt, je gezond zult worden; als je Hem slechts vastgrijpt met een “geloof als een mosterdzaadje”, met een geloof dat nauwelijks een geloven is, maar toch een waar geloof is, dan ben je veilig.