Al zou de HEERE daar zijn. (Ezechiël 35:10) Lees verder Jeremia 17:5—13.
De oude Adam had je stevig vastgegrepen, alsof hij het hart uit je wilde rukken, maar je bent op de weg gebleven, wat hij ook deed. Hoe kan dat? Omdat God in je was, en als Hij daar niet was, dan was je inderdaad de prooi van je tegenstanders geworden. Afgelopen week was ik in de vuurtoren van Holyhead en ik zag de lichten die de zeemannen waarschuwden, die ze in de storm naar de haven begeleiden. Op de tweede verdieping zag ik een aantal grote vaten vol olie. Ze lagen daar opgeslagen zodat de lampen de komende maanden voortdurend konden branden. In gedachten vergeleek ik die met de genadige voorziening van Gods genade die de Heere opgeslagen heeft voor Zijn volk. De lampen zouden uitgaan, maar Jehova Shammah — de Heere is daar. We hebben de algenoegzaamheid van God die zoveel olie heeft opgeslagen dat onze lampen altijd kunnen branden. De Christen is een beetje als een sneltrein. Op sommige spoorwegen hebben wij sneltreinen, zij stoppen niet om het water bij te vullen, het water ligt in een geul tussen de rails, en als de trein eroverheen gaat zuigt hij zijn eigen voorraad aan koud water op en rijdt zo dus verder zonder te pauzeren. Onze God, in Zijn genade, ziet wat wij nodig hebben, en Hij zorgt voor wat nodig is voor Zijn volk. Zo voorziet hij zonder dat ze hoeven te stoppen om het vertrouwen van een schepsel te zoeken, en soms zelfs zonder het gebruik van middelen. Hij versneld ons graag op de weg naar de hemel, gevoed door Zijn goddelijke genade. O het is heerlijk te bedenken dat, als God daar is, alles bij de hand is wat nodig is voor de volharding en het eeuwige leven van de Christen.
Ter overdenking
De Heere was met Zijn volk in de wildernis en Hij onderhield hen veertig jaar (Nehemia 9:19–21). Hij kan vandaag nog steeds alles geven wat Zijn volk nodig heeft (Filippenzen 4:19). Paulus had bewezen dat Gods genade en kracht genoeg voor hem waren (2 Korinthe 12:9; Filippenzen 4:13).
Preek 536, 25 oktober 1863
