Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Galaten 2:20
Paulus geloofde dat hijzelf door de verdienste van de dood van Jezus Christus aan de wet de haar verschuldigde, Goddelijke gerechtigheid volkomen had betaald, en verzoening met God gevonden. Geliefden, wat is het een zegen wanneer de ziel zich als het ware op het kruis van Christus kan uitstrekken en beseffen: ik ben gestorven, de wet heeft me gedood en vervloekt, en ik ben vrij van haar macht omdat ik in mijn Borg de vloek heb gedragen. In de Persoon van mijn Borg is alles wat de wet in haar veroordeling kon doen, aan mij voltrokken, want ‘ik ben met Christus gekruist.’ O wat is het een zegen wanneer het kruis van Christus op ons wordt gelegd, en wat schenkt het léven! Paulus had niet alleen aan de dood van Christus geloofd en daarop vertrouwd, maar werkelijk de kracht ervan in zichzelf ervaren, die maakte dat hij zijn oude verdorven natuur ging kruisigen. Als u zichzelf beschouwt als een terechtgestelde, merkt u ineens dat wanneer de wet u ter dood heeft gebracht, zij verder niets meer van u eist. Dan komt u ook tot de slotsom dat u, als eenmaal is gebleken dat de vloek over de zonde die door het vonnis over u is gekomen, niet opnieuw in dezelfde overtreding zult vallen. Voortaan zult u in nieuwigheid des levens wandelen, omdat u op een wonderbaarlijke manier bent bevrijd van de dood waarin de wet u had gebracht. Als u het goed wilt aanvoelen, moet u het zó aanvoelen. En dus heeft Paulus zich als een misdadiger beschouwd aan wie het vonnis van de wet was voltrokken.