Voor sommigen is de Bijbel noch belangrijk noch leerzaam, omdat ze te haastig lezen. Onder de insecten, die van bloem tot bloem vliegen, zijn twee zeer verschillende soorten. De ene heeft prachtige vleugels, die in de zonnestralen als edelstenen schitteren en wanneer je haar vrolijk over de velden ziet rondwarrelen en ongestadig van bloem tot bloem huppelen, dan moet je haar bevallige levendigheid wel bewonderen, want ze is nu hier, dan daar en komt overal. Maar op hetzelfde veld bespeurt u ook een ander insect, welks bruine kleed en besliste manier van vliegen uw oog misschien eerst ontgaan was. Zijn fladderende buur strijkt dan hier, dan daar neer en steekt het snuitje bevallig omlaag, waar maar een druppel nectar aanwezig is; maar deze stevige werkezel maakt meer werk van zijn pleisterplaatsen en waar hij zich ophoudt, daar vindt of maakt hij honing. Is de bloemkelk diep, dan kruipt hij er helemaal in; is ze nog bijna dicht, dan dringt hij de blaadjes uiteen; is de nectar verborgen, dan zoekt hij overal, totdat hij die vindt; en heeft hij hem gevonden, dan baant hij zich, vrolijk als iemand, die een grote buit heeft gewonnen, al gonzend een weg tot de heerlijke schat
Zijn mededinger met diens beschilderde fluwelen vleugels heeft geen geduld voor zo’n moeilijk en langdurig zoeken. Maar wat is het resultaat? De een sterft eind oktober tegelijk met de bloemen; de ander trekt zich tegen de winter in zijn welgevulde korf terug en teert op hetgeen hij door zijn vlijt gedurende de zomer verzameld heeft. Lezer, tot welke soort behoort u? Tot de vlinders of tot de bijen? Onderzoekt u de Schriften of loopt u er vluchtig overheen? Denkt u over een vers na om de betekenis ervan te vatten, totdat u er iets uitgehaald hebt, een waarheid of een les? Of leest u onnadenkend verder om iets opvallends te vinden of om een bepaalde taak af te maken? Woont het Woord Gods zo rijkelijk in u, dat u er op teren kunt in de lange uren van een slapeloze nacht of in de vervelende eenzaamheid van de ziekenkamer of in de winter van de ouden dag, wanneer wij in zekere zin van de buitenwereld worden afgesneden; en zult u dan een spijs hebben, waarvan de wereld zelfs niet droomt?