Juda, gij zijt het. Genesis 49:8
Het was een heerlijk tafereel toen Jozef zei dat Benjamin niet met zijn broers terug zou gaan, maar als zijn slaaf in Egypte moest blijven omdat de zilveren beker in zijn zak was gevonden, en Juda bij Jozef pleitte, niet wetende dat de ‘heer van het land’ zijn eigen broerwas. U herinnert zich hoe hij hun oude vader thuis tekende, die zeker van hartzeer zou sterven als Benjamin niet veilig met hen zou terugkeren, en hoe hij zichzelf ten slotte als slaaf aan Jozef aanbood, als hij Benjamin maar in vrijheid wilde laten gaan. U ziet dat hij smeekte om plaatsvervanger te mogen zijn, en ook vertelde hij Jozef dat hij bij zijn vader voor de jongen had ingestaan. Zijn pleidooi had zo’n kracht, dat Jozef zich niet langer kon bedwingen, maar in tranen uitbarstte en zei dat hij hun broer was, die ze lang geleden verloren hadden. Als nu, beste vrienden, de machtige Heere van hemel en aarde vanwege uw zonden op u vertoornd schijnt te zijn, en elke dag vertoornd is op de goddelozen, geef uw zaak dan in handen van de Advocaat van de zondaars, Jezus Christus, de Zoon van God. Als Hij opstaat om voor Zijn Vader voor u te pleiten, zal Hij spoedig een glimlach van vergeving brengen op het aangezicht van Zijn Vader dat terecht ernstig staat — en met vreugde zult u zeggen: Jezus, U zullen Uw broeders loven vanwege Uw almachtige kracht in het pleidooi voor hen.