(De eigengerechtige gasten)
Ziet u ginder die andere tafel, in het midden van het paleis? Ach, goede, rustige zielen! Velen van u hadden gedacht dat u nooit naar het feest in de hel zou gaan, maar er is daar ook een tafel voor u; hij is bedekt met een mooi wit kleed en alle schalen op de tafel zijn zeer rein en fraai. De wijn ziet er niet uit als de wijn van Gomorra, ze ziet er goed uit, zoals de wijn van de druiven van Eskol; ze lijkt niet bedwelmend te zijn: ze is als de wijn uit oude tijden, die uit de druiven in de beker geperst werd en waar geen dodelijk vergif in zit. Ziet u de mensen die aan deze tafel zitten? Wat zijn ze zelfingenomen! Vraag het de witte duivels die er bedienen en ze zullen u dit vertellen: ”Dit is de tafel der eigen-gerechtigen: hier zit de Farizeeër.
U kent hem misschien; hij draagt een gebedsriem op zijn voorhoofd, de zoom van zijn kleed is uitzonderlijk breed, hij is één van de allerbeste leraren.” “Och, wees toch stil!” zegt Satan terwijl hij het gordijn waarmee hij de tafel der losbandigen afscheidt dichttrekt, ’’wees niet zo rumoerig, opdat deze schijnheilige huichelaars niet door zullen hebben in welk gezelschap ze verkeren. Deze eigengerechtige mensen zijn net zo goed mijn gasten als u en ik heb ze net zo zeker te pakken.” Zo brengt Satan, als een engel des lichts, hen een vergulde beker die eruit ziet als de Avondmaalsbeker. En wat voor wijn is het? Het lijkt waarlijk de wijn van het Heilig Avondmaal te zijn; ze heet de wijn der zelfvoldoeningen aan de rand kunt u het bruisen van de hoogmoed zien.
Kijk eens naar het toenemende schuim op de beker: ”O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar.” U kent deze beker, mijn zelfbedriegende lezers. O, als u het dodelijke gif dat daarin vermengd is kende! ’’Zondigen zoals andere mensen doen? U niet; helemaal niet! U wilt zich niet onderwerpen aan Christus’ rechtvaardigheid, waarom zou u? U bent net zo goed als uw buren. U móet wel behouden worden, denkt u. Geeft u niet ieder wat hem toekomt? Hebt u ooit in uw leven iemand beroofd? U bewijst uw buren een goede dienst; u bent net zo goed als andere mensen.”
Dat is de eerste beker die de duivel geeft; en de goede wijn doet u zwellen van verwaande waardigheid, terwijl haar reuk uw hart binnendringt en het opblaast meteen vervloekte hoogmoed. Ja, ik zie u zitten in uw keurig schoongemaakte en netjes ingerichte kamer, en ik zie een menigte van uw bewonderaars rond uw tafel staan, velen zijn zelfs Gods eigen kinderen, en zeggen: “O, dat ik maar half zo goed was als hem!” En ondertussen voorziet de nederigheid van de rechtvaardigen u van voedsel voor uw hoogmoed. Wacht even, gij zalvende huichelaars, wacht even, want er komt nog een tweede gang. Dit keer kijkt Satan met evenveel zelfvoldaanheid naar zijn gasten als toen hij naar de brassers keek.
Ach!” zegt hij, ”ik nam die losbandige kerels beet met de beker van het vermaak en gaf hen daarna de doffe beker van de verzadigdheid, en ik heb ook u beetgenomen; u denkt dat het met u in orde is, maar ik heb u dubbel bedrogen en u goed bedot.” En zo brengt hi| een beker binnen die hij soms niet graag zelf bedient. Hel is de beker van de ontevredenheid en de onrust van geest, en velen zijn er die dit moeten drinken na al hun zelfvoldaanheid. Merkt u niet, u die zichzelf zeer goed acht maar geen belang stelt in Christus, dat wanneer u alleen bent en uw boekhouding eens nagaat, die op een of andere wijze niet klopt, dat u toch de balans niet kunt laten doorslaan naar uw eigen kant, zoals u gedacht had? Heeft u niet gemerkt dat terwijl u dacht op een rots te staan er soms een trilling onder uw voeten was? U hebt de Christen vrijmoedig horen zingen:
’’Vrijmoedig zal ik daar staan op die grote dag,
want wie is er die mij dan beschuldigen mag?
Ik ben vrijgesproken door Uw bloed
van zonde’s geweldige schande en vloek.”
En u zei: ”Dat kan ik niet zingen. Ik ben een even goede kerkganger als ieder ander en ik heb al die jaren geen dienst gemist, maar ik kan niet zeggen dat ik een vast vertrouwen heb.” Eens had u gehoopt op zelfvoldoening, maar nu de tweede gang binnengebracht wordt bent u niet zo tevreden. Een ander zegt: ”Ik ga naar de kerk, ik ben gedoopt en heb van de godsdienst mijn beroep gemaakt, hoewel ik de Heere nooit oprecht en in waarheid heb leren kennen; eens dacht ik dat het goed met mij was, maar ik heb iets nodig wat ik niet kan vinden.” Nu begint het hart te wankelen. Het is niet zo heerlijk als men veronderstelde om op eigen rechtvaardigheid te bouwen. Ach, zo is de tweede gang!
Wacht even en dan zal, misschien in deze wereld, maar zeker in het doodsuur, de duivel de derde beker, die van verslagenheid over de ontdekking van uw verlorenheid, binnenbrengen. Hoevelen die hun hele leven eigengerechtig zijn geweest hebben ten laatste ontdekt dat hetgeen waar zij hun hoop op hadden gevestigd hen in de steek liet! Ik hoorde eens van een leger dat verslagen was in de strijd en dat trachtte te ontkomen. Uit alle macht vluchtten de soldaten naar een rivier waar ze een brug dachten te vinden waarlangs ze zich konden terugtrekken en in veiligheid komen. Maar toen ze bij de stroom kwamen, werd er een angstkreet gehoord: ”De brug is gebroken, de brug is gebroken!”
De kreet was tevergeefs, want de voortsnellende menigte achter hen verdrong de voorsten en dreef hen de rivier in, totdat de stroom vol was van de lichamen van verdronken mannen. Zo is het ook het lot van de eigengerechtige. U dacht dat er een brug van kerkelijke plechtigheden was, dat doop, belijdenis en Avondmaal de solide bogen van de brug van de goede werken en plichten waren. Maar wanneer u komt te sterven zal de kreet worden gehoord: ”De brug is gebroken, de brug is gebroken!” U zult zich tevergeefs omkeren. De dood is vlak achter u, hij drijft u voort en dan zult u ontdekken wat het is om verloren te gaan omdat u het grote heil veronachtzaamd hebt en hebt getracht uzelf te redden door uw eigen goede werken.
Dit is de voorlaatste gang; en uw laatste gang, de slechtste wijn, uw eeuwig deel zal hetzelfde zijn als van de losbandige. Hoe goed u ook van uzelf dacht, aangezien u Christus hoogmoedig verworpen hebt moet ii nu de beker van Gods toorn drinken, de beker die vol siddering is. ’’Alle goddelozen der aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken,” en u zult er evenveel van moeten drinken als zij. O, wees toch op uw hoede! Doe die verheven blik weg en verootmoedig uzelf onder de machtige hand van God. ’’Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.