Gebed.
O HEERE God, Bron van alle volheid, wij, die niets dan leegte zijn, komen tot U voor al onze zorgen, en wij zullen niet tevergeefs komen, daar wij een pleitgrond met ons meedragen, die alle macht heeft. Daar wij komen omdat Uw Woord het bevolen heeft, bemoedigd door Uw belofte, en voorafgegaan door Christus Jezus, onze grote Hogepriester, weten wij, dat al wat wij biddend zullen vragen, door het geloof, zullen ontvangen. Helpt Gij ons nu de juiste dingen te vragen en moge onze woorden door U worden aanvaard, o God, onze Kracht en onze Verlosser.
We willen eerst Uw gezegende en altijd-geliefde Naam aanbidden. “De hele aarde aanbidt U, eeuwige Vader.” De hemel is vol van Uw heerlijkheid. O, dat de harten van de mensen daarmee vervuld werden, dat de edelste schepselen die Gij hebt gemaakt, die Gij hebt gesteld in het Paradijs van God, voor wie de Heiland Zijn bloed vergoot, U liefhadden met heel hun hart.
De gelovigen, uitverkoren, geroepen en afgezonderd, zingen mee in het eeuwige lied. Al Uw verlosten loven U, o God! Als de God van onze uitverkiezing, prijzen wij U voor Uw eeuwige en onveranderlijke liefde. Als de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, prijzen en danken wij U voor dat onuitsprekelijke geschenk, het offer van Uw Eniggeboren Zoon. Woorden zijn slechts lucht en tongen slechts klei, en Uw mededogen is goddelijk, daarom is het onmogelijk dat ook maar één woord van ons “de hoogte van dit grote wonder zou kunnen bereiken” of Uw waardige lof zou kunnen uitspreken voor deze hoogste daad van genade.
Wij prijzen U ook, goddelijke Zoon van God, medegelijk en mede-eigen met de Vader, dat Gij er niet voor terugschrok geboren te worden uit de Maagd, en dat Gij, in de gedaante van een mens, niet hebt geweigerd gehoorzaam te zijn tot de dood, zelfs de dood van het kruis. Laat Uw hoofd bedekt worden met iets beters dan doornen. Laat de eeuwige diadeem daar voor altijd schitteren. Gij zijt geslacht en hebt ons tot God verlost door Uw bloed. U zij de heerlijkheid, de eer, de macht, de majesteit, de heerlijkheid en de kracht, voor eeuwig en altijd!
En evenzo, gezegende Geest, Gij die over de chaos zweefde en haar geordend heeft, Gij die het lichaam van Gods Zoon hebt verwekt, Gij die ons tot geestelijk leven hebt opgewekt, door Wiens goddelijke werk wij geheiligd zijn en hopen geschikt te worden gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht, U zij ook halleluja’s, tot in eeuwigheid!
O Heere! Onze ziel verlangt naar woorden van vuur, maar we kunnen ze niet bereiken! O, wanneer zullen wij deze aardse klei verlaten, die ons nu zo tegenwerkt in ons lied? Wanneer zullen wij in staat zijn met vleugels op te stijgen naar Uw troon, waar wij vlammende sonnetten hebben geleerd die ooit door de Cherubijnen zijn gezongen? Wanneer zullen wij U voor altijd loven?
Maar zelfs deze zijn niet rijk genoeg voor Uw glorie. Wij willen voor U een nieuw lied zingen. Wij zullen, wanneer wij de hemelse kust bereiken, zangmeesters worden van de eeuwige muziek. “Dag zonder nacht” zullen wij “Gods troon jubelend omcirkelen,” en het als de volheid van onze glorie, onze gelukzaligheid, onze hemel beschouwen, om met de palmtak te zwaaien, en onze kronen met onze liederen voor eeuwig en altijd aan Uw voeten te werpen!
Onze Vader, die in de hemelen zijt, daarnaast willen wij bidden voor hen die nooit aan U denken, die, hoewel door U geschapen, vreemden voor U zijn, die gevoed worden door Uw gulheid en toch nooit hun stem verheffen tot U, maar leven voor zichzelf, voor de wereld, voor satan, voor de zonde. Vader, zij kunnen niet voor zichzelf bidden, want zij zijn dood. Uw levendgemaakte kinderen bidden voor hen. Zij willen niet tot U komen, want als schapen zijn zij verloren, maar zoekt Gij hen, Vader, breng hen terug.
O, onze glorierijke Heere, Gij hebt ons geleerd voor anderen te bidden, want de genade die zulke onverdiende zondaars als wij kon bereiken, moet ook de slechtste van de slechten kunnen bereiken. O, we kunnen ons niet beroemen op wat we zijn. Wij kunnen ons niet beroemen op wat wij van nature zijn geweest. Hadden wij onze straf gehad, dan waren wij nu in de hel geweest. Als wij vandaag onze juiste, natuurlijke en verdiende positie hadden gehad, zouden wij nog steeds in de gal der bitterheid en in de banden der ongerechtigheid zijn geweest. Het is Uw rijke, vrije, soevereine, onderscheidende genade die ons uit de klei heeft doen opstaan en onze voeten op een rots heeft gezet. Zullen wij dan weigeren om voor anderen te bidden? Zullen wij een steen niet omdraaien voor hun bekering? Zullen wij niet wenen voor hen die geen tranen hebben en huilen voor hen die geen gebeden hebben? Vader, dat moeten wij en dat zullen wij.”
“Fain our pity would reclaim,
And snatch the fire-brands from the flame.”
Er zijn mensen die zich niets aantrekken van goddelijke dingen. Wilt Gij indruk op hen maken! Moge een verdwaald schot hun geweten bereiken! O, dat zij plechtig geleid mogen worden om hun positie en hun laatste einde te overwegen! Mogen gedachten aan dood en eeuwigheid als machtige golven onweerstaanbaar tegen hun zielen beuken! Moge het licht van de hemel in hun geweten schijnen. Mogen zij zich beginnen af te vragen waar zij zijn en wat zij zijn, en mogen zij zich tot de Heere wenden met volle overtuiging van hart.
Er zijn anderen die bezorgd zijn, maar zij hinkelen tussen twee gedachten. Er zijn er die wij in het vlees liefhebben en die nog niet voor God hebben gekozen. Zie, zij wankelen in de weegschaal! Leg Uw kruis daarin, o Jezus, en keer de weegschaal! O, onweerstaanbare liefde, kom tevoorschijn en neem door een gezegende storm de harten mee die nog niet zijn gezwicht voor de aanvallen van de wet! Oh! dat sommigen die nimmer zouden kunnen smelten, zelfs niet door de hete oven van de Sinaï, mogen smelten door de stralen van liefde uit de betraande ogen van Jezus!
Heere, Heere, als er een hart is dat zegt: “Zie, nu zwicht ik. Voorwaar, aan Uw voeten leg ik de wapens van de opstand neer en houd op Uw vijand te zijn, Gij Koning der koningen” – als er iemand is die zegt: “Ik ben bereid om met Christus verenigd te worden, om gewassen te worden in Zijn bloed, om geroepen te worden in Zijn gerechtigheid” – breng die gewillige zondaar dan nu binnen! Moge er geen uitstel meer zijn, maar moge dit de tijd zijn waarop, voor eens en altijd, de grote schuld zal worden ingelost en zij van hun Heere zullen zijn en Hij van hen zal zijn.
O, dat wij onze ziel konden uitstorten in gebed voor de onbekeerden! Gij weet waar zij allen zullen zijn over een paar jaar! O, door Uw toorn, bidden wij U, laat hen het niet hoeven te verdragen! Die vlammen van de hel, heb behagen om hen te behoeden voor het afdalen in die put! Door alles wat vreselijk is in de toekomende toorn, pleiten wij bij U om genade te hebben voor deze mensenkinderen, zelfs voor hen die geen genade hebben voor zichzelf. Vader, hebt Gij Uw Zoon niet beloofd om te zien naar het lijden van Zijn ziel? Wij wijzen U op het betaalde losgeld. Wij wijzen U nogmaals op het gekerm van Uw Zoon, op Zijn doodsstrijd en bloedig zweet! Keer om, wend Uw glorieuze ogen daarheen, en kijk dan naar de zondaars en spreek het woord en beveel hen te leven. Rechtvaardige Vader, verfris elke hoek van de wijngaard en laat op elke tak van de wijnstok de dauw van de hemel rusten. O, dat Gij Uw Kerk zegene over de gehele wereld! Laat de zichtbare eenheid tot stand komen, of zo niet, laat dan de onzichtbare eenheid, die altijd heeft bestaan, beter worden erkend door de gelovigen. Wilt Gij onze scheuringen herstellen? Wilt Gij de bressen herstellen die in de muren van Sion zijn geslagen? O, dat Gij ons reinigt van alles wat onschriftuurlijk is, totdat alle christenen tot de wet en het getuigenis zullen komen, en nog steeds de verordeningen en de leerstellingen zullen houden zoals zij door Christus aan de apostelen waren opgedragen!
Gedenk ons land in deze tijd van nood. Wees Gij behaagd met enige middelen de heersende nood te verlichten. Breng de handel in beweging, zodat de werklozen in deze stad niet langer om werk en brood hoeven te roepen. O, dat Gij oorlogen doet ophouden tot aan de einden der aarde, of wanneer zij uitbreken, dat Gij daardoor de ketenen van de slaven verbreekt, en hoewel het kwaad wanhopig is, geef toch dat satan satan uitdrijft en dat zijn koninkrijk verdeeld wordt en zo valt.
Bovenal, Gij langverwachte Messias, komt U toch! Uw oude volk, dat U eens verachtte, wacht op U bij Uw tweede komst, en wij, de heidenen, die U niet kenden, noch U aanschouwden, ook wij wachten op Uw komst. Vertraag niet, o Jezus! Mogen Uw voeten spoedig weer op de Olijfberg staan! Gij zult daar ditmaal geen grote bloeddruppels zweten, maar Gij zult komen om het jaar der wraak voor Uw vijanden en het jaar der aanvaarding voor Uw volk af te kondigen.
“Wanneer zult gij de hemelen scheuren,
in majesteit nederdalen?”
De aarde weent, wachtend op Uw komst. De hele schepping kreunt van pijn. Uw eigen kinderen verwachten U. Wij verlangen naar Uw komst totdat wij uitgeput zijn. Kom snel, Heere Jezus, kom snel.
Amen en Amen.