En Elisa bad en zeide: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie. 2 Koningen 6:17
We hebben het nodig dat de ogen van de mensen worden geopend om te zien dat God overal is, en alle dingen ziet. Wat een ontdekking zou dat voor velen zijn! Het is verdrietig om te zeggen, maar waar is het wel, dat we God overal kunnen zien, maar dat de meeste mensen Hem nergens zien. Hij is pas echt blind die Hem niet kan zien, aan Wie de zon haar licht te danken heeft. Zolang onze ogen niet geopend zijn, staan we s morgens op en vallen we s avonds in slaap, en hebben we God de hele dag niet gezien, hoewel Hij elk moment om ons en in ons is geweest. We leven van de eerste dag van januari tot de laatste dag van december, en terwijl de Heere ons aldoor ziet, beginnen wij Hem niet eens te zien – totdat Hij, door een wonder van genade, onze ogen opent. We wonen in een prachtige wereld, die de grote Schepper heeft gemaakt, vol van het werk van Zijn handen, en verblijd door Zijn eigen tegenwoordigheid, en toch zien we Hem niet! O dat de Heere Jezus de ogen mocht openen van hen die moedwillig blind zijn! O dat ook u die meer door achteloosheid verblind wordt dan door dwaling, met Hagar zou uitroepen: ‘Gij God, ziet mij’, en met Job: ‘Maar nu ziet U mijn oog.’ Wat zal dat, als God de mens genadig wil overtuigen van Zijn Goddelijke tegenwoordigheid, een zegen voor hem zijn, vooral voor de jongeren aan het begin van hun leven! Wanneer we aan Gods oog denken, zullen we, met Jozef, roepen: ‘Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?’ Jezelf te zien is goed, maar God te zien is beter. We moeten maar bidden: O Heere, open de ogen van deze jongen opdat hij U zal zien!