Af en toe kom je iemand tegen, aan wie een krachtig geloof is geschonken. Niet zodra heeft zulk een kind des Heeren een plan gevormd of is hij aan een groot werk begonnen, dat niemand anders dan een man van zijn gehalte durft te ondernemen, of er gaat een geschreeuw op: ’Die man is overdreven ijverig!’ Of men beschuldigt hem van het invoeren van nieuwigheden, van roekeloosheid of van dweepzucht. Gaat het werk toch voort, dan fluisteren de tegenstanders onder elkaar: ’Wacht maar een poosje en je zult zien, dat hij slechts op zandgrond heeft gebouwd.’ Wat hebben de sombere mannen van het half- geloof tegen Luther gezegd? De monnik had in de Bijbel gelezen, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. Hij ging naar een achtenswaardig godgeleerde en vroeg hem daarnaar, terwijl hij tegelijkertijd klaagde over de gruwelen van Rome. Wat was het antwoord van de goede, maar zwakke broeder? ’Ga naar je cel, bid en studeer voor jezelf, maar roer deze dingen niet aan.’ Hiermee zou het afgelopen zijn geweest, indien de dappere Hervormer te rade was gegaan met vlees en bloed. Zijn geloof heeft hem in staat gesteld alléén voorwaarts te gaan, hoewel niemand hem wilde vergezellen.
Hij hechtte zijn 95 stellingen aan de kerkdeur en toonde, dat er tenminste één man was, die in het Evangelie en in de God van het Evangelie geloofde. Toen kwam er beroering, maar Luther bekommerde er zich niet om, omdat de Vader met hem was. Ook wij moeten bereid zijn, om, zo God ons een krachtig geloof schenkt, als geestelijke Ulanen,[1] die kloekmoedig de weg bereiden voor het gros van het leger, de anderen vér vooruit te rijden. Het zou goed zijn, als de Kerk Gods meer van die snelvoetige Asahels bezat, mannen, die dapperder zijn dan leeuwen en vlugger dan arenden in de dienst huns Heeren. Mannen ook, die alléén kunnen en durven handelen totdat de dralers moed vatten en volgen, waar zij zijn voorgegaan. Deze Dapperen voor de Waarheid zullen zeer dikwijls een eenzame weg bewandelen, maar laten zij zich troosten met de gedachte: Ik ben niet alleen, maar de Vader is met mij.’ Indien wij in God geloven, zal Hij nooit bij ons achterblijven. Het is onuitsprekelijk lieflijk te klimmen, waar God ons leidt, en op de hoogste toren van de vijand de Banier des Heeren te planten.’
[1] Ulanen: om hun dapperheid beroemde Poolse ruiters.