En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. (Openbaring 7:17)
Lees verder Mattheüs 6:25—7:5.
Wat zijn er veel tranen van ongeloof! We maken het voor onszelf moeilijk door tegenslagen te verwachten terwijl die misschien nooit zullen komen. Of als ze komen, komen ze misschien als de wolken, groot van genade, die zegen over ons zullen uitstorten. We blijven ons zorgen maken over wat we zouden doen als we er bepaalde tegenslagen komen, terwijl God misschien wel bepaald heeft dat die tegenslagen nooit komen. We verbeelden onszelf in situaties waarin de voorzienigheid ons nooit wilde plaatsen. Zo voelen we duizenden beproevingen in de vrees voor één beproeving. Ik zeg dat er in Gods fles nooit tranen mogen zijn van de ogen van een gelovige en toch worden er een hele vloed ingegoten. O, wat is het slecht om God te wantrouwen. Wat een bitterheid waarmee wantrouwen zichzelf vervloekt. Ongeloof maakt de roede voor de eigen rug. Het wantrouwen van God heeft in zich haar eigen straf. Het brengt zoveel gebrek aan rust, zoveel zorgen, zoveel verdrukking in de geest dat degene die zichzelf en het plezier liefheeft beter door het geloof had kunnen wandelen dan door aanschouwing. Ook moet ik de tranen van boosheid, de kokende druppels van woede tegen de medemens niet vergeten, en die van geprikkeldheid en irritatie omdat we het niet op onze manier krijgen. Dit zijn zwarte en afschuwelijke dampen, schadelijk als de rook van Tofet (Jeremia 7:31). Ik hoop dat we altijd bewaard blijven voor zulke onheilige tranen. Soms zijn er ook stromen die voortvloeien uit terneergeslagen geesten, moedeloze geesten omdat we de middelen van genade en de God van de genade verwaarloosd hebben. De troost van God is maar weinig bij ons omdat we maar zelden in verborgen gebed zijn geweest. We hebben op afstand geleefd van de Allerhoogste, we zijn gevallen in een droefgeestige gemoedstoestand. Ik dank God dat er nooit meer een traan van onze ogen in die fles terecht zal komen als de eeuwige liefde ons opneemt met Jezus in Zijn Koninkrijk.
Ter overdenking
Er is een tijd om te huilen (Prediker 3:4); Jezus huilde (Lukas 19:41; Johannes 11:35). Maar er zijn andere momenten waarop het ongepast is (Numeri 11:4,10,13,18–20; Nehemia 8:9–10; Markus 5:38–39; Johannes 20:15–16; Handelingen 21:13; Openbaring 5:4–5).
Preek nr. 643, 6 augustus 1865