Toen kwamen de discipelen tot Jezus alleen, en zeiden: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? En Jezus zeide tot hen: Om uw ongeloof; want voorwaar zeg Ik u: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze berg zeggen: Ga heen van hier daarheen, en liij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit, dan door bidden en vasten. Mattheüs 17:19-21
De geschiedenis waar onze tekst deel van uitmaakt, beschrijft een voorval dat onmiddellijk na de verheerlijking van onze Heere plaatsvond. Om het niet los te maken van de context, bezien we kort wat er aan dit voorval voorafging. Zo kan er niets door onachtzaamheid verloren gaan en wellicht is het overdenken ervan ons tot winst. Wat een groot verschil bestond er tussen Mozes en Christus! Toen Mozes veertig dagen op de berg vertoefd had, onderging hij een soort verheerlijking. Toen hij afdaalde naar het volk, blonk zijn gezicht van buitengewone schittering. Hij moest toen een bedekking op zijn gezicht doen want ze konden zijn heerlijkheid niet verdragen. Zo verging het onze Zaligmaker niet! Hij was werkelijk verheerlijkt met een grotere heerlijkheid dan Mozes ooit zou kennen. En toch staat er niet dat de mensen Hem, toen Hij van de berg af kwam, niet konden aankijken, wat voor schittering er ook op Zijn gelaat blonk. Zij waren veel eerder verbaasd, liepen op Hem toe en groetten Hem.
De heerlijkheid van de wet weerde af, want de majesteit van heiligheid en rechtvaardigheid drijft de vreesachtige zielen bij God vandaan. Maar de grotere heerlijkheid van Jezus trekt mensen aan. Hoewel Hij heilig is, oprecht en rechtvaardig, is er ook zoveel waarheid en genade bij Hem te vinden dat zondaren op Jezus toelopen. Ze staan verbaasd over Zijn goedertierenheid en worden aangetrokken door de bekoring van Zijn liefde. Zij groeten Hem, worden Zijn discipelen en houden Hem voor hun Heere en Meester. Sommigen van u worden nu misschien overstelpt door de verblindende schittering van Gods wet. U voelt haar eisen in uw geweten maar u kunt haar nooit houden. Zij is u te hoog, u kunt er niet bij. Het is niet zo dat u vindt dat de wet onvolmaakt is. Integendeel, zij dwingt uw diepste hoogachting af.
Toch wordt u er op geen enkele manier mee tot God getrokken. U wordt eerder verhard in uw hart en u neigt misschien naar de wanhopige conclusie: “Aangezien het voor mij onmogelijk is om door de werken der wel mijn behoud te verdienen, zal ik volharden in mijn zonden.” Ach arme ziel, wend uw oog van Mozes af, met al zijn afwerende schittering, en zie op Jezus, daarginds, gekruisigd voor zondige mensen. Zie Zijn bloedende wonden en Zijn hoofd bedekt met een doornenkroon! Hij is de Zoon van God en daardoor groter dan Mozes. Hij draagt de toorn van God en daarmee toont Hij meer van Gods gerechtigheid dan de gebroken stenen tafelen van Mozes ooit zouden kunnen laten zien. Zie op Hem. En als u de bekoring van Zijn liefde voelt, vlucht dan naar Hem en u zult zalig worden.
Hoe verschillend van geest zijn Mozes en Jezus! Als Mozes van de berg afkomt, is dat om het legerkamp te zuiveren. Hij lijkt een vlammend zwaard te grijpen. Hij slaat het gouden kalf in stukken en velt de afgodendienaars. Als Jezus van de berg afkomt, vindt Hij ook onenigheid in het kamp, net zoals bij Mozes. Hij treft Zijn eigen discipelen getroffen en verslagen aan, net zoals Aaron verslagen was door het geroep van het volk. Maar Jezus spreekt geen vervloeking uit. Er volgt slechts een mild verwijt: “O ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog met u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen?” Zijn daden zijn daden van genade: geen verbrijzeling maar genezing, geen vervloeking maar zegen. De liefde straalt van Zijn gezicht af als Hij de arme stakker aanraakt die door de satan bijna ten dode gekweld wordt. Hij geeft hem zijn leven en gezondheid terug. Ga dan naar Jezus.
Zie niet op de wet noch op uw eigengerechtigheid, want die kunnen u alleen maar vervloeken. Vlucht naar Jezus toe, want wie u ook bent, er ligt vergeving op Zijn lippen. Er is zegen in Zijn handen. Er woont liefde in Zijn hart. En Hij zal het niet beneden Zijn waardigheid achten om zelfs u aan te nemen. Hoeveel neerbuigende liefde is er te vinden in het gedrag van Christus! Zoals we u al gezegd hebben, was onze Heere met Mozes en Elia heel glorierijk op de top van de berg geweest. Echter, als Hij naar beneden komt, naar de schare, veracht Hij het geroep van die arme man niet. En Hij weigert ook niet om de bezetene aan te raken. Merk de neerbuigendheid van mijn Meester op, want Hij verwaardigt Zich om hem aandacht te schenken. Zijn gedrag wordt zelfs vertederd tot medelijden en spoedig smelt het tot een genadig mededogen, alsof dit het enige kanaal was waardoor Zijn ongeëvenaarde macht kon stromen. Vergeet niet dat Hij gisteren en heden Dezelfde is.
“Now, though he reigns exalted high,
His love is still as great’’
Ook nu is Hij bereid zondaren aan te nemen, net zoals er toen van Hem gezegd werd: “Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen.” Hij staat nu net zo goed klaar om u te ontvangen, arme zondaren, als in de tijd dat Hij “een Vriend van tollenaars en zondaars” werd genoemd. Kom tot Hem. Buig u neer aan Zijn voeten. Zijn liefde dringt u nog. Geloof dat de verheerlijkte en verheven Jezus nog een liefdevolle Zaligmaker is, Die gaarne genade schenkt en vergeeft.
Nogmaals, wat een geweldige les vinden we in deze geschiedenis! Nadat Jezus enige tijd was weggeweest, kwam Hij terug. U kunt zich afvragen waarom Hij zich teruggetrokken had. Het is duidelijk dat Hij de berg opging om te bidden. Terwijl Hij in gebed was (en ongetwijfeld ook vastte), veranderde de aanblik van Zijn gelaat. Gesterkt door Zijn eigen aanbidding en door de speciale openbaring van de Vader, was Hij teruggekeerd om als het ware met nieuwe kracht Zijn bediening voort te zetten. Derhalve worden we getuige van de opmerkelijke macht die Hij onmiddellijk daarna toonde, en van de niet minder opmerkelijke raad die Hij aan Zijn discipelen gaf toen dezen hun eigen zwakheid voelden. Zo vinden we in onze tekst een bijzonder geval: een patiënt, die de kundigheid van alle discipelen geheel verijdelde, werd door de grote Heelmeester meteen genezen. En er is een reden waarom de apostelen zelf niet in staat waren hem te bevrijden.
Laten we letten op dit zeer droevige geval –het is, me dunkt, toch niet zo uitzonderlijk want dergelijke gevallen kunnen we ook om ons heen zien. Laten we daarna kijken naar de directe omgeving— de vader, de discipelen, de Schriftgeleerden. Daarna zullen we met vreugde zien dat de Zaligmaker in hun midden komt en een eind maakt aan het hele probleem.En tenslotte zullen we luisteren naar de reden die Hij tot Zijn discipelen alleen spreekt, waarom ze voor Zijn komst totaal krachteloos waren om het werk te volbrengen.
Eerst hebben we te maken met een ZEER BIJZONDER GEVAL.
Het blijkt dat de discipelen duivelen van allerlei snit uitgeworpen hadden. Waar ze tot nu toe ook heengegaan waren, dit was hun eensluidende getuigenis: “Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen.” Maar nu zijn ze verbijsterd. Het lijkt alsof ze een duivel van het ergste soort zijn tegengekomen. Er bestaan gradaties in duivelsheid, net als in menselijke zonden. Alle mensen zijn zondig, maar niet iedereen is op dezelfde wijze zondig. Alle duivelen zitten vol zonde, maar ze zijn niet in dezelfde mate zondig. Lezen we niet in de Schrift: “Dan gaat hij heen, en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf’? Het kan zijn dat er gradaties in boosheid van duivelen bestaan en misschien ook in hun macht om hun boze driften bot te vieren. We kunnen moeilijk geloven dat alle duivelen satans zijn. Er lijkt één aartsduivel te bestaan, één machtige diabolus, de aanklager van de gelovigen – één machtige Lucifer, die uit de hemel gestort is en de prins van de duistere machten is geworden. Het is goed mogelijk dat hij in heel zijn legermacht geen gelijke heeft. Hij is de eerste en de hoogste van deze gevallen morgensterren. De rest van zijn geesten staat wellicht in verschillende gradaties van boosheid, volgens de rangorde van de hel.
De arme stakker uit onze tekst lijkt bezeten te zijn geweest door een van de slechtste, krachtigste, meest gewelddadige en meest kwaadaardige van deze boze geesten. Ik geloof, toehoorders, dat we hier een beeld krijgen van een bepaald soort individu dat niet alleen hopeloos zondig is, maar ook onderworpen aan uitzonderlijke opwellingen, die hem tot helse diepten voeren. Zij kunnen zich niet inhouden, zijn een schrik voor hun verwanten en een beproeving voor zichzelf. Zoals ik al eerder gezegd heb, zijn alle mensen zondig, maar de verdorvenheid bij sommige mensen is veel erger dan bij anderen. Al is die dan misschien niet wezenlijk sterker, zij uit zich toch op zo’n manier zoals we nog nooit bij mensen waargenomen hebben.
Laten we proberen het geval te bezien overeenkomstig de geschiedenis. Hoe vaak, geliefden, helaas te vaak, hebben we jonge mensen gezien die aan de gegeven beschrijving hebben beantwoord! Zij waren al vroeg ontaard. Toen Jezus de vader vroeg hoe lange tijd het was dat zijn zoon dit al overkomen is, was het antwoord: “Van zijn kindsheid af’. Ik herinner me dat ik ooit zo’n kind gekend heb, dat zulke woedeaanvallen kreeg dat zijn gezicht helemaal zwart werd. Toen hij opgroeide, werd hij naar een kostschool gestuurd. Alles wat hij in handen kreeg – een vuursteen, een knuppel, een baksteen – gooide hij naar iedereen die hem maar irriteerde, zonder er een moment bij na te denken. Een mes kon snel uit zijn zak te voorschijn gehaald worden en in een ogenblik geopend. Een oplettende hand en een opmerkzaam oog van zijn bewakers hebben deze gewelddadige jongen er vaak van weerhouden om anderen neer te steken.
We hebben dit, zeg ik, bij enkele zeer jonge kinderen waargenomen. Ze beginnen op vroege leeftijd te jokken en te stelen, en hun jonge mond probeert zelfs te vloeken, terwijl de bezorgde moeder niet begrijpt waar haar kind dat geleerd zou kunnen hebben. U hebt uw kind tegen alle onreinheid beschermd en het als het ware omsloten en omgord met heilige inwerkingen. Toch heeft het kind, zodra het goed van kwaad kon onderscheiden, in deze hopeloze situaties met zo’n intense koppigheid en roekeloosheid bewust voor het kwaad gekozen. Dit bevreemdde u /.eer. Dergelijke gevallen hebben we gezien. O, moge God het geven dat dil nooit uw lot of het mijne zal worden, om ouders van dergelijke kinderen te zijn. Toch zijn ze er geweest, en zulke mannen zijn er nog, die nu volwassen zijn en bij wie de driften van hun jeugd verder zijn ontwikkeld. U kunt ze aantreffen in onze gevangenissen. En als u ze op straat tegenkomt, hoopt u waarschijnlijk dat ze snel in de gevangenis belanden, want daarbuiten maken ze de buurt onveilig. Van jongs af aan lijken ze bezeten te zijn door de overste van de duivelen en door hem naar diens goeddunken gevangengenomen.
Deze jongen lijkt ook getroffen te zijn door wat hier maanziekte genoemd wordt, wat slechts een vorm van epilepsie was. Het leek alsof hij steeds te lijden had van epileptische aanvallen. Ik denk dat we maanziekte hier moeten opvatten als niets minder dan incidentele razernij. Hij werd door aanvallen van zulk grof geweld geteisterd dat hij het niet langer kon verdragen. Hij zou zich dan in het vuur kunnen werpen of als er water in de buurt was, zou hij proberen zelfmoord te plegen door erin te springen. We zijn personen van deze categorie tegengekomen, die zeer gewelddadig werden en geen enkele zelfbeheersing meer toonden toen ze overvallen werden door de pijlen van de boze. Ik zal voorbeelden noemen van wat ik meegemaakt heb.
Ik ken iemand en misschien is hij hier vanmorgen wel; als hij er is, zal hij zijn eigen portret zeker herkennen. Bij tijden is hij zo verstandig als ieder ander met wie ik om zou willen gaan. Hij luistert graag naar Gods Woord. In bepaalde opzichten is hij een gemoedelijke, fijne en fatsoenlijke man. Maar af en toe wordt hij aangevallen door dronkenschap, waarbij hij geheel krachteloos wordt tegen de invloed van de satan. Tijdens zo’n aanval zouden duizend engelen hem er niet bij vandaan kunnen slepen, zelfs al weet hij dat hij fout zit. Hij wordt in het water van zelfvernietiging geworpen en hij zal erin blijven. U kunt er bij hem op aandringen en hem proberen te overtuigen, en u kunt denken dat hij dat nooit meer zal doen – o, hoe vaak hebben sommigen dat gedacht die om hem gaven! U denkt dat hij daarvoor te verstandig is, te goed opgeleid. Het Woord van God heeft zo’n invloed op hem dat hij het nooit meer zal doen. En toch doet hij het. Hij vervalt in zijn oude krampachtigheid, en dat al zo’n twintig of dertig jaar lang. Tenzij de soevereine genade het verhoedt, zal hij als dronkaard sterven, dat is zeker, en van de drank naar de verdoemenis gaan.
Een ander geval kan ik eveneens naar het leven tekenen. De man is aardig, gevoelig en royaal – overdreven royaal. Hij heeft een gezin – hij had een gezin, moet ik zeggen. Hij had een gezin en hij was de zon in huis. Niemand had hem, althans in zijn betere jaren, ooit van enige ernstige tekortkomingen kunnen verdenken. Maar soms werd hij door wellust overvallen – dit is door menig milde vriend bekendgemaakt – en op zulke momenten maakt het niet veel uit wat de verleiding is of hoe vuil de zonde. Hij loopt er toch in. Als u hem op straat mocht tegenkomen, met hem praat en hem probeert te overreden, zou het alleen maar verloren tijd en verspilde energie zijn. Ja, ik heb gehoord dat hij zijn gezin kapotgemaakt heeft en naar een ander land is gegaan. Daar kan hij dan zijn smerige lusten botvieren zonder berispt te worden of zonder door oude vrienden tegengehouden te worden. Hij zal zeker weer terugkomen, als een gebroken man, en zich afvragen hoe hij ooit zo dom kon zijn. Toch zal het weer gebeuren. Het zit gewoon inhem. De duivel woont in hem en, tenzij God die eruit werpt, zal hij hetzelfde weer doen. Zo kiest hij doelbewust voor zijn eigen verdoemenis. Hoewel hij het weet, is hij toch zo bezeten van liefde tot de zonde dat hij, als de aanval komt, dan willens en wetens tot zonde vervalt.
Ik zou verder kunnen gaan met het beschrijven van dergelijke gevallen, maar dat zal niet nodig zijn. Het zou alleen maar de vorm van de zonde variëren. Laat me het echter toch nog eenmaal doen. Een jongeman had de beste vader die hij zich maar wensen kon. Hij was leerjongen. Het gerucht ging dat er na een paar weken wat geld vermist werd. De vader was erg verdrietig, net als de meester, en de zaak werd in de doofpot gestopt. Enige tijd daarna echter gebeurde weer hetzelfde. Het leercontract werd opgezegd en er werd niet meer over gesproken. Toch was de vader pijnlijk onthutst. Hij keek uit naar een andere baan voor de jongen, waardoor deze er wellicht weer bovenop zou kunnen komen. Na verloop van tijd was het weer hetzelfde liedje. Hij was onder invloed van slechte vrienden gekomen, of eigenlijk was hij de leider geworden van een groep slechte lieden. Toen moest er iets ander uitgeprobeerd worden. Dat gebeurde dan ook. Hij heeft wel twintig banen gehad en die zijn allemaal om dezelfde reden opgezegd. Welnu, wat denkt u van de manier waarop hij zijn ouders behandelde? In plaats van dankbaar te zijn voor de vriendelijkheid en het geduld die ze hem herhaaldelijk betoonden, verviel hij soms tot zulke vreselijke driftbuien dat zelfs het leven van zijn ouders enigszins gevaar liep. Als hij iets langer dan gewoonlijk zo’n aanval heeft, is hij echt zo verschrikkelijk dat zijn moeder, die van hem houdt en om hem weent, haast liever een duivel uit de hel zou willen ontmoeten dan hem. Als hij thuis komt, is er niets goed. Er komt verwarring in huis en er ontstaat ontzetting in ieders hart, want hij gedraagt zich als een krankzinnige. Het is een uitzichtloze situatie: hij is zo bezeten van het kwade dat niets hem ervan kan weerhouden. Er staat schuim op zijn mond van woede. Het is afschuwelijk dat zijn hele hart naar niets anders uitgaat dan naar zondige zaken. Er blijkt geen enkele verzoenende karaktertrek in hem te zijn. Of als die er is, is die slechts onderworpen aan de macht van zijn driften. Hij bedenkt middelen om op een nog krachtiger manier kwaad te bedrijven.
Wat zijn dit vreselijke gevallen! Waarom praat ik hierover? Geliefden, ik heb dit genoemd omdat ik het in mijn hart voelde om diegenen van u te bemoedigen en te troosten die dagelijks het kruis van een dergelijke relatie met zulke kinderen opgelegd krijgen. Het is een van de zwaarste bezoekingen die een mens kunnen overkomen.
In het geval dat voor ons ligt, was het kind zowel doof als stom – niet vanwege een lichamelijke afwijking, denk ik, maar vanwege epilepsie en bezetenheid door de satan. Zo hebben we vaak kinderen gezien – zal ik ze vanmorgen eens recht in het gezicht kijken terwijl ik hier sta? – het zijn nu geen kinderen meer – die volslagen doof waren voor alle geestelijke klanken. Hun zaak is bepleit, maar tevergeefs. Ze kennen de waarheid, de hele waarheid, maar ze zijn onbekend met haar kracht. Ze doen altijd mee in de huisgodsdienst, ze worden in het gebed nooit door hun ouders vergeten. Ze komen naar deze plaats, ze volgen onze lessen.
ze gaan naar opwekkingsdiensten. Af en toe is er iets wat op een beetje emotie lijkt, maar het stelt niet veel voor. Ze zijn precies zoals een dove slang die niet bezworen kan worden, ook al bezweren we nog zo wijs. Andere familieleden hebben zich bekeerd. Bijna de hele huishouding is nu tot Christus geleid. Lydia heeft haar hart laten openen. Het heeft God behaagd de jonge Timotheüs te roepen. Maar deze blijft achter. Na veel zorgen, veel moeite, veel inspanning, is er nog niets bereikt. Een diamant lijkt net zo zacht als hun hart en het oor van de dove net zo ontvankelijk als hun geweten om berispt te worden. Dit is dus een zeer droevig geval.
Soms kom ik ook heel andere gevallen tegen: mensen die met zeer strenge principes overladen zijn en door de duivel bezeten. Ze blazen hun vleselijke gemoed op met de ijdele hoogmoed dat ze alles grondig weten. Ze degraderen hun wereldse bezigzijn door een walgelijke onreinheid van hart en leven. Als u met hen praat, zullen ze u vertellen dat ze behouden willen worden. Ze zouden graag hun rechterarm opofferen om behouden te worden, maar dat ligt niet in hun macht. U dringt hen aan om in Jezus te geloven. Zij voelen niet, vertellen ze u, dat ze een Zaligmaker nodig hebben. Ze bevinden zich niet in de juiste staat om te geloven. Als het Gods tijd is, dan zal het geschieden. Ze houden van strenge principes, ze willen niets anders meer horen. Maar als het zondag is en er een verleiding hun pad kruist, zullen ze overal mee bezig zijn behalve met de dienst aan God. En door de week geven ze ook toe aan allerlei zonden. Welke verleiding er ook opsteekt, ze zullen ervoor bezwijken. De voldoening die ze uit hun godsdienst, die ze als een mantel om zich heen slaan, halen, is dit: er is geen dominee die de waarheid spreekt, met uitzondering van een of twee. Hun waarheid is fatalisme.
1 let enige wat ze kunnen doen, is als dode, levenloze stukken hout stroomafwaarts gevoerd worden. En verder kennen ze helemaal geen verantwoordelijkheid. Als ze zich dan verantwoordelijk voelen, is het alleen om met resolute dapperheid in hun eigen vaste opvattingen te volharden.
Ik heb dit soort mensen ontmoet – op hun manier ook nog goede mensen van wie ik vond dat het hoopvoller was om dronkaards te bekeren dan hen. Dat verfoeilijke fatalisme, dat bij sommigen in de plaats van de predestinatie van de Schriften is gezet, heeft hen geblokkeerd, hen in een ijzeren kooi opgesloten. Zo kunnen ze niet meer geholpen worden. Ze volharden in hun zonden en verwerpen het evangelie van Christus, terwijl ze proberen om kenners van de meest voortreffelijke geheimenissen te zijn.
Welnu, broeders en zusters, waarom worden voorbeelden als deze toegestaan? Waarom laat de Heere de duivel op deze manier hun ziel met zonde verzadigen?
Ik denk dat het allereerst is om te tonen dat de zonde een realiteit is. Als we geheel deugdzaam en uiterlijk fatsoenlijk zouden zijn, gaan we misschien denken dat de zonde slechts inbeelding is. Deze vermetele zondaars tonen ons de realiteit ervan.
Het is ook om de realiteit van goddelijke genade zichtbaar te maken. Want als dezen behouden worden, dan staan we verwonderd en worden we gedwongen te zeggen: “Er zit iets in. Als zelfs zulk een hard, ijzeren wezen voor de macht van goddelijke liefde versmelt, dan moet er wel een Majesteit achter zitten.”
Het is ook om ons te vernederen, om ons hulpeloos te maken en ons te laten zien hoe geheel krachteloos de mens is. Als u de eerste stap niet eens kunt zetten, laat staan de rest; als de ploegschaar op de kant van een harde rots breekt; als de scherpte van het zwaard zich tegen het harnas keert, dan is dat om u naar God uit te drijven. U merkt dat het een dodelijk kwaad is, waar alleen de Almachtige helpen kan. Uw ziel roept; “Heere, strek Uw arm uit! Doe het nu en U zal de glorie toekomen.” Dit is waarschijnlijk de belangrijkste reden: het gebeurt opdat God alle eer voor Zichzelf kan ontvangen. Hij laat de duivel zijn gang gaan. “Hier”, zegt Hij, “kies uw eigen terrein uit, vecht op uw eigen gebied, ga op uw eigen manier te werk en met één woord zal Ik uw macht verbrijzelen.” Hij geeft de satan veel voordeel, laat hem zich stevig in de ziel van een jong iemand verankeren, opdat de overwinning buitengewoon glorierijk zal zijn.
We hebben nu dus voor ons, tot onze droevige overdenking, het geval van iemand wiens ziekte met de dokter de spot drijft. Ze lacht om alle menselijke pogingen en tart de waakzame zorg van een milde en zachte behandeling om haar kracht te verminderen of om haar van haar afschuwelijke symptomen te genezen.
2. Laten we nu een vluchtige blik werpen op DE DIRECTE OMGEVING. Het gezelschap bestaat uit vijf soorten mensen.
Eerst zijn er de Schriftgeleerden, eensgezind cynisch, me dunkt. “We hebben het u toch gezegd! We hebben het u toch gezegd!” zeggen ze.
“Uw Meester deed alsof Hij u macht gaf om duivelen uit te werpen. Niets daarvan! U kunt geen duivelen uitwerpen. Diegenen die u genezen hebt, waren niet echt bezeten. Ze hebben nooit iets ernstigs gemankeerd. Zij zaten vol verbeelding en geloofden u door uw enthousiasme. Ze werden de dupe van hun eigen goedgelovigheid. Uw spreuken hebben hen betoverd en zo zijn ze beter geworden. Maar u kunt geen duivel uitdrijven, u kunt die duivel niet uitdrijven.” “Welnu”, zegt een van de Schriftgeleerden tot Andreas, “drijf hem dan uit. Kom op, Filippus, doe watje kan!” En als de duivel na alle inspanning niet weg zou gaan, zeggen ze; “O juist, het zijn oplichters. Ze stellen niets voor.” Vrienden, breng het eens terug in uw herinnering, hebt u nooit dat soort mensen ontmoet? “O ja”, zegt men, “het evangelie bekeert één soort mensen dat altijd naar de kerk gaat, de meer intelligente en gerespecteerde mensen uit de gemeenschap. Maar, ziet u, in deze moeilijke gevallen werkt dat niet. Deze verharde mensen; het raakt ze niet. Ze liggen buiten haar kracht.” “Aha”, zegt men, “waar is nou die overdreven macht van deze fantastische Dokter? Hij kan de pijn in uw vinger genezen, maar Hij weet niet hoe Hij deze duivelse ziekten moet uitdrijven.”
Vervolgens staat hier de arme vader, geheel terneergeslagen. “Ik heb hem tot u gebracht. Ik wist dat u duivelen uitgeworpen hebt en ik dacht dat u de duivel in mijn zoon ook zou kunnen uitwerpen. Dan zou hij genezen zijn. Ik ben echter in u allen teleurgesteld. Toch denk ik dat uw Meester het kan, hoewel ik er niet helemaal zeker van ben. Als zulke uitstekende apostelen als u het al zo hard geprobeerd hebben en gefaald, dan denk ik niet dat ik nog enige kans maak. Ik ben vol ongeloof. O, ik wilde dat ik mijn kind hier nooit heen had gebracht om hem tot een openbare vertoning te maken, zodat hij getuige zou zijn van uw falen.” Dit is de arme vader. Misschien is er zo’n arme vader vanmorgen hier, die zegt: “Och, ik geloof echt, maar toch ben ik vol ongeloof. Ik heb mijn dochter meegebracht. Ik heb mijn kind onder de klank van het Woord gebracht. Ik heb gebeden en met God in het gebed geworsteld, en toch is mijn kind niet gered.” “Ik heb mijn man meegebracht”, zegt een waarde vrouw, “maar hij is nog net zo vervuld van de satan als ooit tevoren. Ik moet het in wanhoop wel opgeven.”
En dan zijn er de discipelen en die zijn helemaal beklagenswaardig. “Nou”, zeggen ze, “we weten niet hoe we dit moeten uitleggen. We kunnen u gewoon niet zeggen hoe het zit. In dit geval hebben we hetzelfde gezegd wal we ook in andere gevallen hebben gezegd.” “Wel”, zegt een van hen, “toen ik eropuit trok en alleen maar sprak: ‘In de naam van Jezus Christus, ik beveel u uit hem te gaan’, kwam de onreine geest er altijd uit. Daarom kan ik dit niet begrijpen. Ik geef het op.” “We geven het allemaal op”, zeggen de apostelen. Om de een of andere onbekende reden, lijkt dit helemaal buiten de lijst te vallen van mensen die we zouden moeten genezen. En zo horen we soms van ontmoedigde dominees die al zo lang tegen dergelijke harde doodkisten hebben staan preken: “Nou, we begrijpen er niets van. ‘Het evangelie is een kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft’. O, het is vast zo dat dezen tot de verdoemenis zijn voorbestemd. We moeten er maar mee ophouden.” Zo praten ongelovige dominees – althans het grootste deel van hen in hun vertwijfelde en teleurgestelde perioden.
Dan is er nog de schare. Ze zijn noch warm noch koud. Ze zeggen dat ze onbevooroordeeld zullen toekijken. “Kom, allemaal opzij. Als Jezus Christus geen bedrieger is, als Hij God is, dan kan Hij deze stakker zeker genezen.” Welnu, hier wordt de proef op de som genomen. “Als die man niet genezen wordt”, zegt de schare, “zullen we niet geloven. Maar als hij beter wordt, dan geloven wij dat Jezus Christus door God gezonden is.” O geliefden, hoe vaak hebben we zelf niet zo over deze moeilijke gevallen gedacht. Er zijn honderden aarzelende mensen die toekijken en zeggen: “Och, als die en die bekeerd zou worden, dan zou ik wel moeten toegeven dat er iets van waar is. Als hij echt een nieuw hart en een vaste geest kan krijgen, dan zou ik me ook met heel mijn hart tot God wenden.”
Tenslotte stond daar nog een vijfde figuur en dat was de duivel zelf. O, wat keek hij triomfantelijk! “Och”, leek hij te zeggen, “probeer hem uit te drijven, blijf maar praten, preek tot hem, bid me aan, ween over mij, doe maar wat u wilt, u krijgt me toch niet weg.” Hij lijkt daar vastgeankerd te staan in de vesting van het arme, gekwelde hart. “Doe wat u wilt, ik ben niet bang voor u. Ik heb deze man in mijn greep en ik zal hem houden. Ik heb me zo in hem vastgehecht dat geen macht hem ooit zal kunnen genezen.” Zo lijken we die ellendige schreeuwer uit de hel te horen roepen. “Jazeker”, zegt hij, “ik kan hem gerust naar de Tabernacle van Spurgeon laten gaan. Ik weet dat duizenden daar de vernieuwende kracht van de Heilige Geest hebben ervaren, maar dit is een geval waar ik niet bang voor ben. Er is niets wat hem ooit zal raken. De moker heeft velen van hun ketenen bevrijd, maar die kan zijn ketenen niet raken. Harder dan ijzer zijn ze. Ik maak me om hem geen zorgen.” En wellicht verkneukelt hij zich nu al in de pijniging van de man in het hiernamaals. Ach satan, als onze Meester hier vanmorgen zou komen, zou u een ander liedje zingen! Als Hij zou zeggen: “Ga uit van hem, gij onreine geest”, dan zou u jammerend teruggaan naar uw smerige hol. Want Zijn stem kan iets wat onze stem nooit zou kunnen. En kunnen we ons niet gemakkelijk voorstellen dat zo’n tafereel zich in deze gemeente afgespeeld zou kunnen hebben? We hebben spotters, we hebben een bezorgde ouder, een predikant die in deze zaak onverholen machteloos is, een schare die toekijkt en een duivel die juicht dat zulke gevallen duidelijk boven menselijke kracht uitgaan. Wat wilt u nog meer om de situatie levendig voorgesteld te krijgen?
3. Maar kijk, DE MEESTER KOMT ERAAN!
Ah, de Meester komt eraan! Meteen verandert de omgeving. De luitenants en de kapiteins die aan de strijd begonnen waren, verstonden de oorlogskunst niet. Ze handelden ondoordacht en overhaast. De rechtervleugel was uiteengeslagen, de linkerkant begon te wankelen, het centrum begaf het bijna. De trompetten van de tegenstander beginnen de overwinning te blazen. Hier komen ze aan, hun gevreesde artillerie voorop. Wat zal er nu van het leger worden? Stop! Wacht even! Wat zie ik nu? Een stofwolk. Wie komt daar aangegaloppeerd? Het is de opperbevelhebber. “Waar zijn jullie mee bezig?” zegt hij. “Waar zijn jullie mee bezig?” Ogenblikkelijk ziet hij dat dit niet de juiste manier is om te vechten. Hij doorziet de moeilijkheden van de situatie onmiddellijk. “Daar vooruit! Daar vooruit! Daar achteruit!” De rollen zijn omgedraaid. Alleen de aanwezigheid van de opperbevelhebber al heeft de aanblik van het hele slagveld veranderd. En nu, vijanden, kunnen jullie je omdraaien en wegvluchten.
Precies zo gebeurde het bij Jezus. Zijn luitenants en kapiteins, de apostelen, hadden de slag verloren. Hij komt het strijdveld op en doorziet de situatie. “Breng hem Mij hier”, zegt Hij en de arme stakker, al schuimend en gekweld, wordt tot Hem gebracht. Hij spreekt: “Ga uit van hem, gij onreine geest.” Het werk is gedaan en de overwinning is behaald. De weifelaars nemen Christus als profeet aan en de mond van de spotters is gestopt. De bevende vader is verheugd en de arme bezetene genezen.
En toch, toen Jezus kwam om die arme man te genezen, was deze in een zeer slechte toestand. Ja, juist de aanwezigheid van de Zaligmaker leek het alleen maar erger te maken. Zodra de duivel bemerkte dat Christus was gekomen, begon hij zijn arme slachtoffer te kwellen en te scheuren. Zoals de oude Fuller het eens treffend zei, als een boosaardige huurder wiens termijn is afgelopen, heeft hij een hekel aan de huiseigenaar en richt hij zoveel mogelijk schade aan, omdat hem te kennen gegeven is dat hij weg moet. Juist voordat mensen bekeerd worden, zijn ze vaak op hun slechtst. Uit wanhoop vertonen ze een zeer uitzonderlijke goddeloosheid, want dan heeft de duivel grote toom, nu zijn tijd kort is.
De worstelingen van dit kind zijn onthutsend. Het leek alsof de duivel hem zou doden voordat hij genezen kon worden. Na aanvallen van het ergste soort, lag de jongeman op de grond, zo bleek en doodstil dat velen zeiden: “Hij is dood.” Zo is het ook met veel bekeringen van dergelijke wanhopige zondaren. Hun schuldbeleving is zo schrikwekkend. Vaak is het werk van de duivel in hen zo heftig om hen bij Christus vandaan te houden, datje alle hoop zou laten varen. Men zegt dan: “Die man wordt gek. Die acute gevoelens, die intense foltering van zijn geest, beroven hem van alle mentale kracht. Daarna zal hij in de diepste machteloosheid in zijn zonden sterven.” Och geliefden, dit is opnieuw slechts een gedeelte van satans eerloosheid. Hij wist, en hij wist heel goed, dat Christus die arme jongeman zou kunnen bevrijden en daarom viel hij hem met alle kracht aan om hem zolang het nog kon te kwellen.
Zijn er vanmorgen van dergelijke wanhopige gevallen onder mijn toehoorders, iemand die als een Belialszoon is onder de mensenkinderen? Kwelt de duivel u vandaag? Voelt u zich verzocht om zelfmoord te plegen? Wordt u aangezet tot een of andere dwaze gril om een nog grotere zonde te bedrijven, om zo uw leed te onderdrukken en uw geweten te smoren? O arme ziel, doe dat niet, want mijn Meester zal Zich spoedig over u heen buigen, u bij de hand nemen en u oprichten. Dan zal uw vertroosting beginnen omdat de onreine geest uitgedreven wordt. “Ach, Hij wil me vernietigen”, zegt de schuldigverklaarde ziel. Nee ziel, God vernietigt diegenen die Hij overtuigt van zonde niet. Men ploegt geen akkers als men niet van plan is om erop te zaaien. Als God u ploegt met schuldigverklaring, zal Hij u zaaien met de vertroosting van het evangelie en u zult een oogst tot Zijn glorie voortbrengen. Zoals een vrouw in haar naaiwerk eerst de naald met de scherpe punt hanteert en daarna de draad er achteraan trekt, zo zal in uw geval de scherpte van het berouw vanwege de zonde spoedig gevolgd worden door de zilveren draad van vreugde en vrede bij het geloven.
En o, let op! Het gezicht van daarnet, boven op de berg der verheerlijking, liep uit op “Jezus alleen”. Zijn ongeëvenaarde schittering overschaduwde iedere andere. Zo is het ook “Jezus alleen” hier beneden in het dal. Zijn weergaloze genade kent haar gelijke niet. Houd dit altijd voor ogen: het is de Meester Die het alleen gedaan heeft. Zijn verschijning daar loste alle moeilijkheden op. In zulke bijzondere gevallen zal, en moet, Gods macht zich op het voortreffelijkst tonen. En die macht staat los van dc middelen. Onder elke mogelijke omstandigheid zal het de Heere alleen zijn Die het doet, tot lof en eer van Zijn genade.
4. Nu komen we bij het laatste en misschien wel het belangrijkste deel van de preek. Het raadsel is onthutsend. “WAAROM HEBBEN WIJ HEM NIET KUNNEN UITWERPEN?” Laat de Meester ons de redenen noemen waarom deze gevallen onze macht blokkeren.
De Zaligmaker zei dat het gebrek aan geloof was – gebrek aan geloof. Geen mens mag verwachten het middel tot de bekering van een zondaar te zijn zonder het geloof te bezitten dat hem ertoe leidt te geloven dat de zondaar ook bekeerd zal worden. Zoiets kan wel gebeuren, maar dat is niet de regel. Als ik in geloof kan preken dat mijn toehoorders behouden zullen worden, dan worden ze behouden. Als ik geen geloof heb, kan God natuurlijk Zijn Woord nakomen, maar het zal niet in hoge mate zijn. Hij zal het mij zeker niet tot eer rekenen. Als verdorven zondaren middellijkerwijs bekeerd worden, worden ze gewoonlijk door dominees met een groot geloof onder de macht van goddelijke genade gebracht. Is het u opgevallen? Er waren mensen die in de dagen van Whitfield alle mindere góden gehoord hadden. Ze hadden naar deze en gene predikant geluisterd. Maar onder wie zijn ze bekeerd? Onder ds. Whitfield, omdat ds. Whitfield een man met een meesterlijk geloof was. Hij geloofde dat hel verlorene teruggevonden kon worden, dat de ergste ziekten genezen en de meest snode, verdorven, losbandige en godslasterlijke zondaren behouden konden worden. Hij preekte tot hen alsof hij verwachtte dat doven door de melodie van het evangelie bekoord zouden worden en doden door het dwingende roepen van de naam van de grote Verlosser tot leven gewekt.
In Surrey Chapel daarginds werden in de dagen van Rowland Hill enkele van de grofste schurken en grootste boeven die Londen ooit onveilig gemaakt hebben, lol geloof gebracht. Waarom? Omdat Rowland Hill het evangelie preekte aan grote zondaren en omdat hij geloofde dat grote zondaren bekeerd konden worden. De fatsoenlijke mensen uit zijn tijd zeiden: “Kijk nou, het zijn alleen de dieven en hoeren die naar ds. Hill Haan luisteren.” “Precies”, zei ds. Hill,“en een hartelijk welkom aan de dieven en een hartelijk welkom aan de hoeren, want dat zijn juist de mensen die ik zoek.” “Wat heeft het voor zin dat dergelijke mensen het evangelie horen? Waarom preekt ds. Hill tot hoeren en dieven?” zei men. “Dit zijn precies de goede mensen”, zei ds. Hill. “Ik geloof dat deze mensen behouden kunnen worden.” Het was gebrek aan geloof bij de anderen. Want als iemand een geloof heeft als een mosterdzaadje, zelfs zo klein, dan is het nog waar dat het geweldig is in kracht. Ds. Hill kende de kracht van het geloof en hij was het middel tot de bekering van zeer grote zondaren. Een paar jaar geleden was het volslagen zinloos om te proberen dochters die in de zonde gevallen waren, weer op het rechte pad te brengen. Maar enkele mannen hadden het geloof dat het kon. En het is ook gebeurd. Ik zal me nu veroorloven te zeggen dat als er hier een grote zondaar is, zo een als ik daarnet heb geprobeerd te beschrijven, een of ander grof geval van duivelse bezetenheid, en als die persoon niet behouden wordt, dan komt dat door gebrek aan geloof van onze kant. Als we die persoon bij God bekend hebben gemaakt en bekommerd over zijn behoud zijn geweest, en God dat gebed niet verhoord heeft, dan komt dat omdat wij niet konden geloven dat het moge- I ijk is dat zo iemand behouden zou kunnen worden. Als God u de kracht geeft om te geloven dat een willekeurige ziel behouden zal worden, dan zal die behouden worden. Daar is geen twijfel over mogelijk.
Nochtans voegt onze Zaligmaker eraan toe: “Maar dit geslacht vaart niet uit, dan door bidden en vasten.” Wat bedoelde Hij daarmee? Ik denk dat Hij bedoelde dat in deze zeer speciale gevallen de gewone verkondiging van het Woord niet zal baten en dat het gewone gebed niet voldoende zal zijn. Er moet een uitzonderlijk geloof zijn en om dit te ontvangen moet er een uitzonderlijke hoogte van gebed zijn. En om dat gebed op het juiste punt te krijgen, moet er in veel gevallen ook gevast worden. Ongetwijfeld ligt er iets bijzonders in de aansporing tot gebed, gezien het verband waarin het staat. De ene soort christenen zal gebruik maken van vormelijke smeekbeden en verzoeken, veelal gebaseerd op een gevoel van fatsoen, zonder enige bezieling. Een ander soort zal wachten tot de Geest hen in beweging brengt. En wanneer bepaalde prikkels hun geest stimuleren, verblijden ze zich in een zekere mate van vrijmoedigheid. Toch wijs ik u een weg die nog uitnemender is. Er zijn er ook die waken om te bidden, die op de Heere wachten, Zijn aangezicht zoeken en geduld oefenen totdat zij gehoor krijgen. Zulke discipelen gaan verder na hun pensionering totdat zij die toegang waar zij naar hunkeren, ervaren hebben.
En waar is vasten goed voor? Dat lijkt het moeilijkste punt. Het behoort klaarblijkelijk speciaal bij de voortgang van het gebed, en is vaak door onze Heere beoefend en door Hem bij Zijn discipelen aanbevolen. Geen godsdienstig voorschrift, hoewel verdienstelijk in zichzelf, maar een gewoonte die – wanneer zij in verband gebracht wordt met gebedsoefening – zondermeer bruikbaar is. Ik ben er niet zeker van of we niet een zeer grote zegen in de christelijke kerk zijn kwijtgeraakt door het vasten op te geven. Men zei dat er bijgeloof in zat. Maar, zoals een oude schrijver het zegt, konden we maar beter een lepel vol bijgeloof hebben dan een kom vol vraatzucht. Martin Luther, wiens lichaam een flinke omvang had, zoals ook dat van sommigen van ons, vond dat er in ons vlees geen goed woont, zij het op een andere manier dan de apostel bedoelde. En hij vastte altijd met regelmaat. Hij zegt dat zijn vlees bij onthouding gewoonlijk vreselijk morde, maar hij zou vasten, omdat hij merkte dat vasten bidden stimuleerde. Er is een verhandeling, geschreven door een Puritein van vroeger, getiteld The soul-fattening institution of fastening,waarin deze ons uit eigen ervaring vertelt dat hij in het gebed tijdens het vasten veel meer vurigheid in zijn ziel voelde dan bij andere gelegenheden.
Sommigen van u, geliefden, komen misschien zonder te vasten tot het hoogtepunt in het gebed. Ik ben echt van mening dat niet iedereen dat kan. Als we soms een hele dag apart zetten om voor een speciale zaak te bidden, voelen we ons misschien eerst sloom, suf en zwaarmoedig.
Laten we dan besluiten: “Zo, ik ga niet naar beneden om te eten. Ik blijf hier. Ik wil dolgraag een biddende gemoedsgesteldheid hebben. Ik blijf hier, alleen.” En als het tijd is voor de warme maaltijd, moeten we zeggen: “Ik voel wat honger opkomen, maar ik zal die stillen met wat karig voedsel, een stuk brood of iets dergelijks, en ik zal verder gaan bidden.” Ik denk dat onze gebeden tegen de avond zeer waarschijnlijk krachtiger en vuriger zouden worden dan op ieder ander moment van de dag. We bevelen dit niet echt aan bij mensen die zwak zijn. Er zijn er enkelen die weinig of niet door hun vlees belemmerd worden. Maar anderen van ons met een zware bouw, met traagheid tot verleiding, zullen het uitschreeuwen, aangezien we liever als stenen op de grond zijn dan als vogels in de lucht. Aan zulke mensen durven we het aan, denk ik, om het hun op grond van de woorden van Christus aan te bevelen. Hoe dan ook, ik kan me hier een vader voorstellen, die een dag van gebed apart zet, volhoudt en zonder enige onderbreking met God worstelt. Hij pleit met Hem totdat hij, zoals gezegd werd van de bekende martelaar van Brussel, zo zou bidden dat hij alles om zich heen vergat, behalve zijn gebed. Toen ze die kwamen roepen om te eten, gaf hij geen antwoord, want hij was in zijn worsteling met de engel alle aardse zaken vergeten, zodat hij aan niets anders meer kon denken.
Als zo’n man de zaak van een grove zondaar op zich nam, geloof ik dat hij het middel tot de bekering van die zondaar zou worden. En de reden waarom sommigen nooit tot Christus gebracht worden, is, menselijkerwijs gesproken, omdat we niet voldoende bekwame mensen hebben die zich daarover buigen. Want “dit geslacht vaart niet uit, dan door bidden en vasten.” Als we gebeden hebben en het punt van het ware geloof bereikt hebben, dan wordt de zondaar door de geweldige macht van God gered en wordt Christus verheerlijkt. Er zijn, me dunkt, sommigen in dit gebouw die op het punt staan te zeggen: “Goed, als dat zo is, dan zal ik het proberen. Ik zal de Meester op Zijn Woord geloven.” Broeder, broeder, als een stuk of zes van ons de handen ineenslaan, zou het beter zijn. Ja, “indien er twee samenstemmen over enige zaak”, dan zal het geschieden. Laten sommigen van ons dit bij een grote zondaar proberen en kijken of het uitkomt. Ik denk dat ik u openlijk mag vragen, u die zielen mint, die ogen hebt die echt tranen storten en een hart dat echt lijdt, om het voorschrift van mijn Meester uit te proberen. Kijk of de meest onhandelbare duivel die ooit bezit van een menselijk hart genomen heeft, niet uitgedreven kan worden als gevolg van bidden en vasten, in de oefening van uw geloof. De Heere zegene u hierbij en moge Hij ons allen ertoe brengen om door een zaligmakend geloof op Jezus ons vertrouwen te stellen. Hem zij de glorie tot in alle eeuwigheid.
Amen.