Mensenkind, zie, die van het huis van Israël zeggen: Het gezicht, dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn. Ezechiel 12:27
Men zou denken, dat, toen de verheerlijkte Heere zich verwaardigde Zijn dienaren te zenden om tot mensen te spreken over de weg der zaligheid, de gehele mensheid het heerlijk zou vinden de boodschap te horen. Wij zouden natuurlijk tot het besluit komen, dat de mensen onmiddellijk in dichte drommen te hoop zouden lopen, begerig om elk woord op te vangen, en dat zij terstond aan het hemels bevel zouden gehoorzamen. Maar helaas, zo was het niet. De tegenstand van de mens tegen God is daarvoor te sterk, te hardnekkig. De profeten werden oudtijds gedwongen om uit te roepen: „Wie heeft onze prediking geloofd?” en de dienaren van God in latere tijden zagen zich van aangezicht tot aangezicht gesteld tegenover een weerspannig geslacht, dat de Heilige Geest wederstond, zoals hun vaderen deden. De mensen vertonen een grote vindingrijkheid in het aanvoeren van verontschuldigingen voor het verwerpen van de boodschap der liefde van God.
Zij leggen een bewonderenswaardige vaardigheid aan de dag, niet in het zoeken van hun behoud, maar in het bedenken van redenen om dat af te wijzen; zij zijn vaardig in het uit de weg gaan van de genade, en in het zeker stellen van hun eigen ondergang. Zij heffen nu eens dit en dan weer dat schild op, om de genadige pijlen van het Evangelie van Jezus Christus af te weren, hoewel die slechts zijn bedoeld om de dodelijke zonden neer te slaan, die in hun hart liggen verscholen. Het slechte argument, dat in de tekst wordt genoemd, heeft men vanaf de dagen van Ezechiël tot op het huidige ogenblik steeds gebruikt, en het heeft in tienduizend gevallen het doel van Satan gediend. Door middel daarvan hebben de mensen gedraald tot in de hel. Wanneer de mensenkinderen horen van de grote verzoening, die door de Heere Jezus aan het kruis is tot stand gebracht, en wanneer zij worden uitgenodigd in Hem het eeuwige leven aan te grijpen, dan zeggen zij nog steeds met het oog op het Evangelie: „Het gezicht, dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn”.
Dat wil zeggen: zij stellen zich voor, dat de zaken, waarover wij spreken, niet van onmiddellijk belang zijn, en veilig kunnen worden uitgesteld. Zij verbeelden zich, dat de godsdienst goed is voor de zwakheid van stervenden, en voor de ziekelijke bejaarden, maar niet voor gezonde mannen en vrouwen. Zij beantwoorden onze dringende nodiging: „Alle dingen zijn nu gereed, komt tot de maaltijd” met het bescheid: „De godsdienst is bedoelt om ons voor te bereiden op de eeuwigheid, maar wij zijn daarvan voorlopig nog ver verwijderd, en wij zijn nog in de bloei van ons bestaan; er is nog volop tijd voor die sombere voorbereidingen op de dood. Uw godsdienst ruikt naar het graf en de wormen. Laat ons vrolijk zijn, terwijl het ons nog mogelijk is.
Er zal plaats zijn voor ernstiger overwegingen, wanneer wij een weinig van het leven hebben genoten, of ons een plaats hebben verzekerd in onze zaken, of ons kunnen terugtrekken om van ons spaargeld te leven. Godsdienst is goed voor het dorre en gele loof aan het einde van het jaar, wanneer het leven verwelkt, maar niet voor de eerste uren van de lente, wanneer de vogels paren en de sleutelbloemen glimlachen tegen de terugkerende zon. U profeteert van dingen, die zijn voor vele dagen, en voor tijden, die verre zijn”. Zeer weinig jonge mensen hebben iets dergelijks misschien gezegd, maar het is wel de geheime gedachte van velen. En hiermee weerstaan zij de waarschuwing van de Heilige Geest, die zegt: „Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet”. Zij stellen de dag van de bekering uit, alsof het een dag van storm en afschrik zou zijn, en niet, gelijk hij werkelijk is, een zeer kalme, zeer heerlijke dag, de bruiloftsdag van de ziel met de hemel.
Laat elke onbekeerde bedenken, dat God weet welke zijn verontschuldiging is voor zijn doofheid voor de stem van de liefde van een stervende Zaligmaker. Je hebt dat misschien niet zó tot jezelf gezegd, dat je het onder woorden hebt gebracht; je durft dat misschien niet te doen, opdat je geweten niet te veel zou worden opgeschrikt, maar God weet het alles. Hij ziet de leegheid, de dwaasheid en de slechtheid van je verontschuldigingen. Hij wordt niet misleid door je ijdele woorden, maar Hij maakt korte metten met jouw verontschuldigingen voor je uitstel.
Denk aan de gelijkenissen van onze Heere, en let erop, dat Hij de man met het éne talent, toen deze beleed, dat hij eraan had gedacht, dat zijn meester een hard mens was, aan zijn woord hield, en hem uit zijn eigen mond veroordeelde; en dat er in het geval van de genode gasten, die hun boerderijen en koopmanschap als verontschuldiging aanvoerden, geen gewicht werd gehecht aan wat zij zeiden, maar het oordeel luidde: „Geen van hen, die zijn genodigd, zullen mijn avondmaal smaken”. God kent de onbeduidendheid van je pleidooi voor uitstel, Hij weet, dat je er zelf aan twijfelt, en het niet durft staande te houden om er enige schijn van een ernstige overweging aan te geven. Met zeer veel moeite tracht je jezelf ten aanzien daarvan te bedriegen met een rustig geweten, maar diep in je ziel schaam je jezelf voor je eigen leugens. Het is thans mijn taak, mij met je geweten bezig te houden, en je er vollediger van te overtuigen, dat uitstel onverantwoord is, want het Evangelie stelt je onmiddellijke eisen, en je moet niet zeggen: „Het gezicht, dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn”.
1. Want ten eerste, VOOR EEN OGENBLIK TOEGEGEVEN, DAT DE BOODSCHAP, DIE WIJ JE BRENGEN, HET MEEST TE MAKEN HEEFT MET HET TOEKOMENDE LEVEN, TOCH IS ZELFS DAN DIE DAG NIET VERAF, EN ER IS OOK NIET ZULK EEN GROTE AFSTAND TUSSEN NU EN DAN, DAT JE KUNT WACHTEN. Neem aan, dat je zeventig jaren gespaard blijft. Jongeman, neem aan, dat God je spaart in je zonden, totdat de sneeuw van vele winters je hoofd doet vergrijzen; jongeman, neem aan, dat je thans jeugdig voorkomen aan het graf zal ontkomen, totdat er rimpels op je voorhoofd zijn, hoe kort zal toch nog je leven zijn! Je denkt misschien, dat zeventig jaren een lange periode is, maar zij, die zeventig zijn, zullen je zeggen, dat als zij terugzien, hun leeftijd een handbreed is.
Ik, die nog maar veertig ben, bemerk nu al, dat elk jaar sneller voorbijvliegt dan het vorige, en maanden en weken worden tot oogwenken samengetrokken. Hoe ouder iemand wordt, des te korter lijkt het leven. Ik zie er niet vreemd van op, dat Jakob zei: „Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren van mijn leven geweest”, want hij sprak als een zeer oud man. De mens leeft kort, in vergelijking met zijn omgeving; hij komt in de wereld en hij gaat eruit, zoals een meteoor flitst door gindse luchten, die gedurende eeuwen dezelfde zijn gebleven. Luister naar de beek, die kabbelend voortvloeit, en het peinzend oor zal haar horen murmelen:
„Mensen mogen komen, en mensen mogen gaan,
maar ik ga aldoor verder”.
Kijk eens naar de eerbiedwaardige eik, die gedurende vijfhonderd jaar heeft gevochten met de winden, en welk een klein kind lijkt iemand, die zich neerlegt onder zijn schaduw! Ga staan bij de een of andere reusachtige rots, die de stormen van de eeuwen heeft weerstaan, en je voelt je als een insekt van een uur oud. Er zijn hier vanavond personen van zeventigjarige leeftijd, die terugblikken op de dagen van hun jeugd, alsof het slechts de dag van gisteren was. Vraag het hun, en zij zullen je vertellen, dat hun leven weinig meer dan een oogwenk schijnt te zijn geweest. Het is voorbijgegaan als een droom, of als een lichtflits –
„Wat is het leven? Slechts een damp;
het gaat weldra voorbij”.
Zeg daarom niet: „Deze dingen zijn voor een verre tijd”, want zelfs als wij je de volle lengte van een menselijk bestaan konden waarborgen, dan is het nog maar een spanne tijds.
Maar onmiddellijk daarop volgt een overweging, die nooit mag worden vergeten – dat niemand onder ons met enige zekerheid kan verwachten, dat hij ooit zeventig jaar zal worden. Wij kunnen in leven blijven, en wanneer wij sterk zijn kunnen wij opklimmen tot tachtig jaar, maar toch kan niemand van ons er zeker van zijn, dat hij dat zal doen: de meesten van ons zullen ongetwijfeld vóór die leeftijd zijn heengegaan. Ja, wat meer zegt, wij kunnen niet verwachten, dat wij de helft van die leeftijd zullen bereiken. Jullie, jonge mannen en vrouwen, kunnen er niet zeker van zijn, dat je de middelbare leeftijd zult halen. Laat ik wat inbinden. Waar praat ik over? Je kunt er niet eens zeker van zijn, dat je het einde van dit jaar zult bereiken, en de klokken een nieuw jaar zult horen inluiden.
Ja, hoe dichtbij de dag van morgen ook is, beroem je er niet op, want hij komt misschien nooit. En al zou hij komen, dan weet je niet wat hij je kan brengen: misschien een doodkist of een lijkwade. En zelfs wanneer je in deze nacht je ogen sluit, en je hoofd te rusten legt op je kussen, rekent er dan niet te vast op, dat je ooit nog eens die vertrouwde kamer zult zien, of die zult verlaten om je werk in het leven te verrichten. Het is dus duidelijk, dat de dingen, die tot jouw vrede dienen, geen zaken zijn voor een verre tijd: de broosheid van het leven maakt ze noodzakelijk voor ditzelfde uur. Je bevind je niet ver van je graf, je bent er dichter bij dan toen deze prediking begon; enkelen van jullie zijn er veel dichter bij dan je denkt.
Deze overweging komt tot sommigen van jullie met een opmerkelijke nadruk, want je beroep brengt iedere dag genoeg gevaar mee, om de dood honderd wegen te verschaffen, die je naar zijn gevangenis in het graf voeren. Kun je een krant lezen, zonder de woorden „dodelijk ongeval”, of „plotselinge dood” tegen te komen? Het reizen heeft veel gevaren, en zelfs de straat oversteken is gevaarlijk. Mensen sterven thuis, en velen vinden de dood, wanneer zij bezig zijn met hun wettig beroep. Hoe zeer geldt dit van hen, die met schepen de zee opgaan, of in het binnenste van de aarde in mijnen afdalen! Maar eigenlijk zijn er geen bezigheden veilig voor de dood. Een naald kan even goed doden als een zwaard. Heet water, een brandwond, een val, kunnen net zo gemakkelijk een einde maken aan ons leven, als een besmettelijke ziekte of een veldslag. Als je arbeid je ertoe leidt een ladder te beklimmen, dan is dat niet zo gevaarlijk, maar heb je nooit gehoord van iemand, die een misstap deed en viel, om nooit weer op te staan? Je werkt te midden van de materialen van een verrijzend gebouw: heb je nooit gehoord van stenen, die vielen en de arbeiders verpletterden?
„Gevaren staan overal dicht opeen,
om ons in ’t graf te dringen;
en ernstige kwalen houden de wacht
om stervelingen huiswaarts te drijven”.
Ondanks alles wat door gezondheidswetten kan worden gedaan, zijn toch koortsen niet onbekend; en dodelijke beroerten, die mensen in een ogenblik ter aarde vellen, zoals een slager een os slacht, zijn niet ongewoon. De dood heeft reeds velen van je vroegere vrienden weggenomen. Je hebt deelgenomen aan de strijd van het leven, zoals de soldaten in de slag bij Balaklava1), en hoe jong je ook bent in deze strijd, je hebt rechts en links om je heen lege zadels gezien; je hebt het overleefd, maar de dood is rakelings langs je heengegaan. De dodelijke pijl ging suizend aan je oor voorbij, om een ander doel te zoeken: heb je jezelf er nooit over verwonderd, dat hij je spaarde? In deze vergadering bevinden zich mensen met een zwak gestel. Het bedroeft mij, dat ik zovele schone dochters van ons land zie met het teken van de tering op hun wangen. Ik ken heel goed die onheilspellende blos op het gelaat, en die vreemde glans in het oog, de tekenen van een uitputtend vuur, dat zich voedt met het leven en het maar al te spoedig verteert.
Jonge mannen en vrouwen, velen van jullie kunnen vanwege de aard van je lichaamsgesteldheid slechts voortworstelen tot de middelbare leeftijd, en dat ternauwernood, want langer dan dertig of veertig jaar kun je niet leven. Ik vrees, dat sommigen van jullie, bij het wandelen naar deze plaats, een verdachte vermoeidheid hebben gevoeld, die een bewijs is van uitputting en verval. Hoe kun je zeggen, dat wij, wanneer wij tot je spreken over voorbereiding op het sterven, spreken over dingen, die veraf zijn? Goede zielen, weest toch niet zo dwaas! Ik smeek jullie, laten deze waarschuwingen je tot een beslissing brengen. Het zij verre van mij, je nodeloos ongerust te maken, maar is dit nodeloos? Ik ben er zeker van, dat ik je te zeer liefheb, om je zonder reden te verontrusten, maar is er geen reden genoeg? Komt dan, ik dring er zeer liefderijk op aan, antwoordt mij en zegt eens: zegt je eigen verstand je niet, dat mijn bezorgdheid voor jou niet misplaatst is?
Behoor je niet terstond de uitnodiging van je Verlosser ter harte te nemen, en aan de oproep van je Zaligmaker te gehoorzamen? De tijd is kort, grijp de ogenblikken aan, want zij vliegen voorbij, en haast je om zalig te worden.
Bedenkt eveneens, ik zeg het nog eens, dat er, zelfs als je weet, dat je zou ontkomen aan een ongeval, en de koorts, en een plotselinge dood, een belangrijke gebeurtenis is, die wij te dikwijls vergeten, die voor jou onverwacht een einde kan maken aan de dag der genade. Heb je nooit gehoord, dat Jezus Christus, van Nazareth, die werd gekruisigd op Golgotha, stierf aan het kruis, en in het graf werd gelegd? Weet je niet, dat Hii ten derden dage weer opstond, en dat Hij, na een korte tijd met Zijn discipelen te hebben doorgebracht, hen meenam naar de top van de Olijfberg, en daar voor hun ogen ten hemel voer, terwijl een wolk Hem wegnam van hun gezicht? Heb je de woorden van de engelen vergeten, die zeiden: „Deze zelfde Jezus, die van u is opgenomen in de hemel, zal alzo komen, gelijk gij Hem naar de hemel hebt zien henenvaren?” Jezus zal beslist voor de tweede maal komen om de wereld te oordelen.
Van die dag en die ure weet niemand – ja, zelfs de engelen van God niet. Hij zal komen, als een dief in de nacht, in een goddeloze wereld. Zij zullen zijn etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, juist zoals zij waren, toen Noach in de ark ging, en zij bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam. Op een ogenblik – wij kunnen niet zeggen wanneer, misschien wel eerder dan de woorden van mijn lippen komen – zal er een geluid worden gehoord, veel sterker dan de stem van enig sterveling, boven het rumoer van het verkeer op de wereld uit, ja, boven het bulderen van de zee uit. Dat geluid, als van een bazuin, zal de dag van de Zoon des mensen aankondigen. „Zie, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet” zal klinken door de Kerk; en voor de wereld zal deze klaroenstoot galmen: „Ziet, Hij komt op de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook zij, die Hem gekruisigd hebben”. Jezus kan vanavond komen. Als Hij dat zou doen, zou je mij dan willen vertellen, dat ik bezig ben te spreken over dingen, die veraf zijn? Zei Jezus niet: „Zie, Ik kom haastig?”
Zijn dralen kan voor ons lang zijn, maar voor God zal het kort zijn. Wij moeten elk uur volhardend waken, en dagelijks de komst van de Heere uit de hemel verwachten. O, ik bid je, zegt toch niet, dat de Heere Zijn komst uitstelt, want dat was de taal van de boze dienstknecht, die in stukken werd gehouwen, en het kenmerk van de spotters van de laatste dagen is, dat zij zeggen: „Waar blijft de belofte van Zijn komst?” Worden jullie toch geen spotters, opdat je niet met sterke banden gebonden wordt, maar luistert naar de ontwijfelbare stem van de profetie, en van het Woord van God: „Zie, Ik kom haastig”. „Weest ook gij bereid, want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen”.
Nu is het dus volkomen duidelijk, dat het, zelfs als de Evangelieboodschap alléén op ons leven in een andere wereld betrekking had, toch nog dwaas is voor mensen om te zeggen: „Het gezicht is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn”.
2. Maar in de tweede plaats moet ik je eraan herinneren, DAT ONZE BOODSCHAP WERKELIJK MET HET TEGENWOORDIGE TE MAKEN HEEFT. De zegeningen van het Evangelie hebben evenveel te maken met het tegenwoordige leven als met het bestaan aan de overzijde van het graf.
Want let er allereerst op, dat wij worden gezonden om jullie, jonge mannen en vrouwen, te bewijzen en je er vriendelijk aan te herinneren, dat je thans onrechtvaardig en onwelwillend handelt tegenover God. Hij heeft je gemaakt, maar je dient Hem niet. Hij heeft je in het leven gehouden, maar je bent Hem niet gehoorzaam. Hij heeft de boodschap van zijn Evangelie tot je gezonden, maar je hebt die niet aangenomen. Hij heeft zijn eniggeboren Zoon gezonden, maar je hebt Hem versmaad. Dit onrecht is iets van het heden, en wij doen dienaangaande dit beroep op je, dat het alleszins redelijk is, dat er aan zulk een gedrag een einde moet komen. O, moge de Heilige Geest van God je helpen daaraan een einde te maken! Als ik voel, dat ik iemand onrecht heb gedaan, dan begeer ik dat in orde te maken, en ik zou niet willen wachten tot morgen, ik wil hem terstond mijn verontschuldigingen aanbieden.
Ja, zelfs wanneer ik heb vergeten om aan de een of andere behoeftige weduwe bijstand te verlenen, dan mopper ik op mezelf, en ik voel me niet op mijn gemak, voordat ik de zaak in orde heb gebracht. Heb jij niet datzelfde gevoel? Zou je moedwillig een ander willen verongelijken of veronachtzamen? Ik ben er zeker van, dat je dat niet zou willen. Hoe is het dan mogelijk, dat je er vrede mee kunt hebben onrechtvaardig te zijn jegens God, wreedaardig jegens Hem, die zo teer de zielen van mensen bemint; en wederstrevig tegen de liefderijke smekingen van de Heilige Geest? Dat eerste hoofdstuk van Jesaja – je herinnert het jezelf – hoe treffend is het! Welnu, als de mensen een hart hadden, dat enigermate teer was, dan zou het breken. Leest het: „Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde. Ik heb kinderen opgevoed en verhoogd, maar zij zijn tegen Mij opgestaan. Een os kent zijn bezitter, en een ezel de kribbe van zijn heer, maar Israël heeft geen kennis, mijn volk verstaat niet”. Het is de jammerklacht van God zelf over de harteloosheid van de mens jegens zijn Maker! Jij achtenswaardige jongeman, rechtschapen jongeman, is hierin niets, dat jouw geweten aanspreekt? „Zal een mens God beroven?”
Je zou je baas niet willen beroven. Je zou niet graag als onbetrouwbaar en oneerlijk jegens een mens worden beschouwd, en moet dan toch God, jouw God, jouw God, ondanks zijn goedheid zo min worden behandeld? Zoals Jezus zei: „om welke van deze werken stenigt gij Mij?” zo zegt ook de HEERE: „Ik heb je gemaakt; Ik heb de adem in je neusgaten bewaard; Ik heb je je leven lang gevoed; en om welke van al die goede dingen leef je zonder Mij, en veronachtzaamt je Mij, en vervloek je misschien Mijn Naam, en zondig je met opgeheven hand tegen Mijn heilige Wet?” Nu dan, kun je het juist achten, in zo’n moedwillig onrechtvaardige levenshouding te volharden? Kan het goed zijn, voort te gaan om je God te krenken, en Zijn weergaloze liefde te bedroeven? Tart Hem niet langer, bid ik je. Laat je geweten je tot het besef brengen, dat je de Heere slecht hebt behandeld, en ga tot Hem om vergeving en verandering van hart. O, Geest van God, maak, dat dit beroep op deze geliefde jongens en meisjes indruk maakt!
Nog eens: onze boodschap heeft te maken met dit tegenwoordige, want wij wilden je er vriendelijk aan herinneren, dat je thans in vijandschap leeft met je beste Vriend – de Vriend aan wiens liefde je alles te danken hebt. Je hebt Hem bedroefd, en bent zonder oorzaak Zijn vijand. Kun je deze gedachte verdragen? Ik heb een klein kind gekend, dat iets verkeerds had gedaan, en haar vriendelijke vader sprak met haar, en bij wijze van bestraffing zeide hij ten laatste tot haar met een diep bedroefde stem: „Ik kan je vanavond geen kus geven, want je hebt me heel erg bedroefd”. Dat brak haar hartje. Hoewel zij geen enkele klap had gekregen, zij zag de smart op het gezicht van haar lieve vader, en die kon zij niet verdragen. Zij smeekte en schreide, en smeekte nog eens weer om vergeving.
Het was wijs gedacht, haar de kus te onthouden, en zij werd naar bed gestuurd, want zij had zeer verkeerd gehandeld; maar die schreiende ogen vonden geen slaap. En toen moeder naar de kamer van de kleine ging, hoorde zij veelvuldige snikken en zuchten, en een bedroefde, zachte stem zeide: „Ik ben erg ondeugend geweest, maar vergeef het me alstublieft, en vraag mijn lieve vader mij een kus te geven”. Zij had haar vader lief, en zij kon het niet verdragen, dat hij bedroefd zou zijn. Kind van genade, dwalend kind van de grote Vader der geesten, kun je het verdragen om voor altijd in vijandschap te leven met de liefhebbende Vader? Zeg je: „Zou Hij mij willen vergeven?” Wat brengt je ertoe deze vraag te stellen? Is het, omdat je niet weet, hoe goed Hij is? Heeft Hij niet zichzelf vergeleken met iemand, die Zijn verloren zoon tegemoet gaat, hem om de hals valt, en hem kust? Voordat het kind de vader had bereikt, had de vader het kind bereikt. De vader verlangde vurig om hem vergeving te schenken, en daarom zag zijn vader hem, toen hij nog heel ver weg was, en hij liep snel naar hem toe en had medelijden met hem. Zeg niet langer, dat wij spreken over een verre tijd. Het is niet zo. Ik spreek over iets, waarom ik bid, dat het vanavond voor jou waarheid mag worden, namelijk dat je zelfs geen uur meer vijanden van God zal blijven. Maar dat je Zijn lieve, berouwvolle kinderen mag worden en in de armen van je liefhebbende Vader mag vluchten.
Ik heb je echter te herinneren aan veel meer dan dit, namelijk dat je deze avond in gevaar verkeert. Vanwege je behandeling van God, en omdat je een vijand van Hem blijft, zal Hij je zeker in gerechtigheid bezoeken, en je straffen voor je overtredingen. Hij is een rechtvaardig God, en elke bedreven zonde staat in Zijn boek genoteerd, en het staat daarin in afwachting van Zijn oordeelsdag. Het gevaar, waarin je verkeert, is dit, dat je mogelijk op dit ogenblik in de kuil zult nederdalen, en, terwijl je in die bank zit, misschien je hoofd zult buigen in de dood, en binnen een ogenblik voor je Maker verschijnt om de rechtvaardige beloning voor je zonden te ontvangen. Wij komen je vertellen, dat er een onmiddellijke vergeving is voor alle zonden van hen, die in de Heere Jezus Christus zullen geloven, en dat ook jouw zonden, die vele zijn, je allen worden vergeven, als je zult geloven in Jezus. Ken je niet het verhaal (je hebt het menigmaal gehoord), dat de Heere Jezus de zonden op Zich nam van allen, die op Hem vertrouwen, en dat Hij in hun plaats de straf voor hun zonden onderging? Hij was onze Plaatsvervanger, en als zodanig stierf Hij, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen.
Hij legde Zijn leven af voor ons, „opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar het eeuwige leven zou hebben”. Zul je de verlossing afwijzen, die zo duur is gekocht, en zo om niet wordt aangeboden? Zul je haar niet aannemen, hier en nu? Kun je de last van je zonden dragen? ben je ermee tevreden, nog een uur in gevaar van de eeuwige straf te blijven verkeren? Kun je het verdragen, dat je wegglijdt in de open kaken van de hel, zoals dat nu het geval is? Bedenk, dat het geduld van God niet eeuwig duurt, je hebt Hem al lang genoeg getart. Alle dingen zijn je moe. Zelfs de aarde, waarop je staat, zucht onder de schande, dat ze op haar oppervlak een zondaar draagt. Zolang je een vijand van God bent, zijn de stenen van het veld tegen je, en bedreigt de gehele schepping je. Het is een wonder, dat je niet terstond in het verderf wegzinkt. Om deze reden zouden wij willen, dat jou nu vergeving werd geschonken, en dat je nu van de toorn van God werdt bevrijd.
Het gevaar is onmiddellijk, geve de Heere, dat het zo ook met de verlossing mag zijn. Hoor ik je zeggen: „Maar kan er onmiddellijk vergeving worden ontvangen? Is Jezus Christus een Zaligmaker voor het heden? Wij dachten, dat wij Hem misschien konden vinden, wanneer wij kwamen te sterven; of hoop op genade konden verkrijgen, nadat we een lang zoekend leven hebben geleid”. Dit is niet zo. Vrije genade kondigt een onmiddellijke redding van zonde en ellende aan. Al wie op Jezus ziet, zal op ditzelfde moment vergeving van zonden ontvangen. Op het ogenblik, waarop hij in de Heere Jezus gelooft, zal de zondaar niet langer blootgesteld zijn aan het gevaar van de vlammen van de hel. Op het moment, waarop iemand zijn geloofsoog naar Jezus Christus wendt, wordt hij gered van de toekomende toom. Het is een onmiddellijke verlossing, die wij je prediken, en ook de onmiddellijke vertroosting van die onmiddellijke verlossing.
Vele andere redenen dragen ertoe bij om op deze gewichtige zaak uitermate aan te dringen, en daarbij is deze, dat er een ziekte is in jouw hart, de ziekte van de zonde, die onmiddellijke behandeling nodig heeft. Ik hoor de mensen, als zij het begin van een ziekte in hun gestel ontdekken, niet zeggen, dat zij een tijde zullen wachten, totdat het kwaad ten volle is ontwikkeld, en dan hun toevlucht tot een dokter zullen nemen. De meesten van ons hebben verstand genoeg om te trachten een ziekte terstond tegen te gaan. Jongeman, je hebt een melaatsheid onder de leden. Jonge vrouw, je hebt een vreselijke hartkwaal. Verlang je er niet naar om nu genezen te worden? Jezus kan je een onmiddellijke genezing schenken, als je in Hem gelooft. Aarzel je om gezond gemaakt te worden? Heb je behagen in je dodelijke kwaal? Is een verborgen zonde je dierbaar? O, dat je wilde smeken om onmiddellijk te worden gered, dan zal Jezus je verhoren. Zijn Geest zal op je neerdalen, en je reinigen, je een nieuw hart en een vaste geest geven, ja, je vanaf dit ogenblik voor altijd gezond maken. Kun je verlangen, dat zulk een grote zegen wordt uitgesteld? Een zieke kan zeker nooit te spoedig genezen worden.
Het Evangelie, dat wij je prediken, zal jou ook ogenblikkelijke zegeningen brengen. Naast een ogenblikkelijke vergeving, en een ogenblikkelijke rechtvaardiging, zal het je een ogenblikkelijke wedergeboorte schenken, ogenblikkelijke aanneming, ogenblikkelijke heiliging, een ogenblikkelijke toegang tot God, een ogenblikkelijke vrede door het geloof, een ogenblikkelijke hulp in een tijd van verdriet, en zelfs in dit leven zal het je dubbel gelukkig maken. Het zal de wijsheid zijn voor je leefwijze, de kracht voor je strijd, en de troost voor je smart. Als ik als een hond moest sterven, dan zou ik toch nog wensen een christen te zijn. Als er geen hiernamaals zou zijn – hoewel die veronderstelling niet te dulden is – laat mij dan toch leven voor en met Jezus, mijn geliefde Heere. Bileam verkoos de dood van de rechtvaardige, ik verkies die ook, maar evenzeer verkies ik zijn leven, want de liefde van God in het hart te bezitten, vrede met God te hebben, naar de hemel te kunnen opzien met vertrouwen, en met mijn hemelse Vader vertrouwelijk te spreken, het is een vreugde en troost in het heden, meer waard dan die van de wereld.
Jonge mannen en vrouwen, wanneer wij jullie het Evangelie prediken, dan prediken wij wat goed is zowel voor dit leven als voor het toekomende leven. Als je in Jezus gelooft, dan zul je nu terstond worden gered, en je zult nu de onveranderlijke gunst van God genieten, zodat je van nu af aan je weg zult gaan, niet om te leven zoals anderen dat doen, maar als de uitverkorenen van God, bemind met een bijzondere liefde, verrijkt met bijzondere zegeningen, om die iedere dag te genieten, totdat je wordt opgenomen om te wonen waar Jezus is. Ogenblikkelijke zaligheid is het refrein van de boodschap van de Heere aan jou, en daarom is het niet waar, maar een schandelijke leugen, dat het gezicht is voor verre dagen, en de profetie voor verre tijden. Is er geen reden voor mijn pleidooi? Als dat wel zo is, geef je dan daaraan gewonnen. Kun je deze argumenten weerleggen? Zo niet, dan bid ik je op te houden met uitstellen. Ik zou de Heilige Geest willen smeken, je tot een onmiddellijke beslissing te brengen.
3. Mijn derde punt is, DAT IK NIET ZAL ONTKENNEN, MAAR VEELEER ROEMEND ZAL TOEGEVEN, DAT HET EVANGELIE MET DE TOEKOMST HEEFT TE MAKEN. Al is het ook niet uitsluitend een openbaring voor verre tijden, toch is het vol heerlijke verwachtingen en schitterende vooruitzichten betreffende de dingen, die komen zullen.
Het Evangelie van Jezus Christus heeft te maken met het leven van een jongeman in zijn geheel. Als je Jezus Christus aanneemt, dan zul je Hem niet slechts vanavond bezitten, maar het geloof, waarmee je Hem aanneemt, zal zijn uitwerking hebben op je gehele bestaan in tijd en eeuwigheid. Beste jonge vrienden, als je wordt gered, terwijl je nog jong bent, dan zul je ondervinden, dat de godsdienst een uitnemend voorbehoedmiddel tegen de zonde is. Wat een zegen is het, niet besmeurd te zijn met de modder van Sodom, en nooit onze beenderen gebroken te hebben door een dadelijke zonde. Velen, die van een misdadig leven zijn verlost, zullen niettemin hun leven lang kreupel zijn. Uit de maalstroom van het kwaad gered te zijn, is een reden tot grote dankbaarheid, maar ervoor bewaard te zijn, is beter.
Het is een dubbele weldaad, als de genade van God over ons komt, wanneer wij nog niet besmet zijn door de onreinheid van de wereld, en niet tot buitensporige uitspattingen zijn gekomen. Boven alles is het goed, dat het hart vernieuwd is, voordat losbandige gewoonten het gestel hebben ondermijnd, en toegefelijkheid aan zichzelf de ziel heeft bedorven. Voorkomen is beter dan genezen, en de genade doet beide. Dank God, dat je nog jong bent, en bidt ernstig, dat je nu de genade mag ontvangen om je pad zuiver te houden door daarop acht te geven overeenkomstig Zijn Woord.
Ook zal de genade zowel bewarend als voorbehoedend werken. Het goede, dat God in je zal leggen, zal je bewaren. Ik dank God, dat ik je op dit tijdstip geen tijdelijke verlossing behoef te prediken. Wat mij in het Evangelie bekoorde, toen ik een jongen was, dat was zijn kracht om mij te bewaren voor de zonde. Sommigen van mijn schoolkameraden, die om hun karakter hoog werden geprezen, en die wat ouder waren dan ik, heb ik onverbeterlijke zondaars zien worden, toen zij het ouderlijk huis verlieten. Ik hoorde gewoonlijk droevige verhalen van hun slechte daden, toen zij als leerjongens naar Londen waren gegaan, of een betrekking hadden in een groot bedrijf, en ik redeneerde bij mezelf aldus: „Als ik het huis van mijn vader verlaat, zal ook ik worden verzocht, en ik heb inderdaad hetzelfde hart, dat zij hebben; ik ben niet zo goed geweest als zij waren, daarom is het waarschijnlijk, dat ik me aan de zonde zal overgeven, zoals zij dat hebben gedaan”. Dit gaf mij een gevoel van afschuw.
Ik kon het niet verdragen, dat ik mijn moeder ertoe zou brengen tranen te storten over een losbandige zoon, of het hart van mijn vader zou breken door mijn bandeloosheid. Die gedachte was niet te verdragen, en toen ik hoorde, dat een ieder die in de Heere Jezus Christus geloofde, zou worden gered, begreep ik, dat hij zou worden verlost van de zonde, en ik greep Jezus vast, opdat Hij mij voor de zonde zou bewaren, en dat heeft Hij gedaan. Ik vertrouwde mij geheel toe aan Christus, en Hij heeft mij bewaard tot op deze dag, en ik geloof, dat Hij mij niet zal loslaten. Ik beveel jullie een karakter-verzekering aan, jonge mensen, in de vorm van het geloof in Jezus Christus. Beste jonge vrouwen, mogen jullie wangen nooit hoeven te blozen om een schandelijke daad, moge je kuis en rein gevoel nooit verloren gaan door een grove, vuile zonde. Bedenkt echter, dat dit mogelijk is, als de Heere je niet bewaart.
Ik draag je op aan de gezegende, bewarende kracht van het geloof in Christus Jezus, die je waarborgt, dat de Heilige Geest in je woont en in je blijft, en je alle dagen heiligt. Ik weet, dat ik spreek tot sommigen, die huiveren bij de gedachte aan kwaad. Grootgebracht als je bent door christelijke ouders, en onder de heiligste invloeden, zou je liever sterven, dan handelen zoals sommigen, die de naam van hun vader onteren. Ik weet, dat je het zou willen. Maar je moet je eigen hart niet vertrouwen. Je kunt tóch even slecht worden als anderen, of slechter dan zij, als je natuur niet wordt vernieuwd, en alleen Jezus Christus kan dat doen door de kracht van de Heilige Geest. Een ieder die in Hem gelooft, is overgegaan van de dood in het leven; hij zal niet leven in de zonde, maar hij zal worden bewaard in heiligheid, zelfs ten einde toe.
Mijn beste jonge vrienden, indien het God zal behagen vanavond je hart te veranderen, zoals ik bid, dat Hij dat zou mogen doen, dan zul je voorbereid zijn op de toekomst. Je bent nog niet ten volle doorgedrongen tot de strijd van het leven. Je moet je weg nog vinden, je beroep en je vak nog kiezen. Jullie, jonge vrouwen, je bent nog onder de vleugels van je ouders, je moet voor je huishoudelijke betrekkingen nog worden gevormd. Welnu, overweeg eens, hoe goed je zult voorbereid zijn op het werk en de dienst van het leven, als je je hart aan Jezus geeft. Jongeman, jij zult de juiste man zijn om een grote zaak te beginnen, waar je door de genade van God een zegen zult zijn. Ofschoon je in deze verdorven stad door haar strikken zijt omringd, zal de vreemde vrouw tevergeefs jacht maken op je kostbare leven, en andere zonden zullen je niet bezoedelen. Jonge vrouw, je zult wijsheid bezitten om als je levensgezel niet maar een ijdeltuit of dwaas te kiezen, maar iemand, die de Heere liefheeft, evenals jij dat wilt doen, en met wie je mag hopen, gelukkige en heilige dagen door te brengen. Je zult in jezelf bronnen van vreugde en blijdschap bezitten, die nooit teleur zullen stellen. Er zal een fontein van levend water in je zijn, die je vreugde, bemoediging en vertroosting zal geven, zelfs te midden van beproeving en tegenspoed.
Je zult worden voorbereid op alles wat komen zal. Een jonge christen is geschikt om keizer of knecht te worden, als God hem tot een van beide posten zal roepen. Als je het beste materiaal zoekt voor een modelvorst, of een model-boer, dan zul je dat vinden in het kind van God. Let erop, dat alleen de man, die een kind van God is, minder waarschijnlijk zal vervallen tot het uiterste gebrek, omdat hij bewaard zal worden voor de zonde van verkwisting en ijdelheid, die de veelvuldige oorzaken van armoede zijn. En anderzijds zal hij minder waarschijnlijk een vorst worden, want zelden heeft God zijn eigen kinderen op zulke gevaarlijke plaatsen verheven. Je zult voor elke toekomst gereed zijn, jongeman, als je hart oprecht is met God. En weet je, dat ik, als ik aan je denk, of aan wat de Heere van je kan maken, zowel grote achting als liefde voor je voel? Ik hoop, dat niemand van ons zal tekort schieten in achting voor de ouderdom, hij is eerbiedwaardig, en behoort geacht en geëerbiedigd te worden, maar ik voel me dikwijls geneigd om hulde te bewijzen aan je jeugd.
Een vermaard opvoeder nam, wanneer hij zijn schoollokaal binnentrad, altijd zijn hoed af voor zijn jongens, omdat hij, zoals hij zei, niet wist wie van hen misschien nog eens dichter, bisschop, voorzitter van het Hogerhuis, of minister-president zou worden. Wanneer ik naar jonge mannen en vrouwen kijk, dan heb ik vrijwel hetzelfde gevoel, want ik weet niet wat zij zullen worden. Ik richt mij vanavond misschien tot een Livingstone, of een Moffat; misschien spreek ik vanavond tot een John Howard, of een Wilberforce; mogelijk richt ik mij tot een mevrouw Judson, of een Elizabeth Fry. Het kan zijn, dat ik spreek tot sommigen, die God tot een groot licht zal maken, om de mensenkinderen voor vele dagen te zegenen, en die daarna voor eeuwig zullen blinken als de sterren. Maar je kunt niet blinken, als je niet als een licht wordt ontstoken.
Je kunt God niet prijzen, en de mensenkinderen niet ten zegen zijn, als God je niet eerst zegent. Onwedergeborenen, je bent onbruikbaar. Als je wedergeboren bent, dan ben je wedergeboren om nuttig te zijn, maar zolang je onbekeerd bent, gaat je nuttigheid verloren. Ik wil niet beweren, dat ik verwacht, dat iedereen hier beroemd zal worden. Dat is zelfs niet wenselijk. Maar dit weet ik, dat allen, die hun hart aan Jezus zullen geven, zó nuttig en zó nodig zullen zijn, dat deze wereld zonder hen een weldoener zou missen, en dat het gezelschap in de hemel onvolledig zou zijn, als zij zich niet in zijn rijen voegden. O, hoeveel is een verloste ziel waard! Hoe belangrijk is een jong leven! Ik wilde wel, dat ik mijzelf kon vermenigvuldigen in duizend lichamen, zodat ik kon rondgaan en de hand vastgrijpen van elk jong mens hier, als hij of zij de Tabernakel zal verlaten, en kon zeggen: „Bij je kostbare leven; bij het heilig nut, waartoe je aangewend kunt worden; bij het goede, dat je kunt doen; en bij de eer, die je God kunt toebrengen – beschouw vergeving en genade niet als toekomstige dingen, maar grijp ze nu aan, op ditzelfde ogenblik, en zij zullen voor jou de grote kracht worden, waardoor je voor je generatie nuttig zult zijn, en met eer ten grave zult dalen”.
Moge ik, wanneer ik grijs word, zo God mij in het leven zal sparen, enigen van jullie, tot wie ik vandaag spreek, om mij heen zien, die ongeveer twintig jaren jonger zijn dan ik, van wie ik dan zal zeggen: „Mijn vroegere diakenen en ouderlingen zijn of zeer oud, of naar de hemel gegaan; die beste, godvrezende mannen, die bij mij waren, toen ik veertig jaar was, zijn heengegaan; maar zij, voor wie ik preekte op die avond in maart 1874, zijn gekomen om hun plaatsen in te nemen. De lieve zusters, die de zondagsscholen plachten te leiden, en onderwijs te geven op de school, en de verschillende verenigingen voor de armen te leiden, zijn heengegaan, en wij hebben hen gevolgd naar hun graf en over hen geweend, maar hier komen hun dochters om hun plaatsen in te nemen”. Ik bid, dat geëerde namen in onze kerken nooit uit ons midden mogen wegsterven; mogen de vaders voortleven in hun kinderen.
Mij zal misschien niet de eer te beurt vallen, dat ik op deze kansel wordt opgevolgd door een van mijn eigen zoons, hoezeer ik mij ook zou verheugen, als dat zo mocht zijn, maar ik hoop in elk geval, dat zij hier in deze kerk zullen zijn om de God van hun vader te dienen, en dat zij door jullie met genegenheid zullen worden aanschouwd terwille van hem, die zijn leven in jullie midden doorbracht. Ik bid, dat al mijn geëerde broeders zoons en dochters mogen hebben in de Kerk – ja, mogen die van geslacht tot geslacht in onze samenkomsten aanwezig zijn – van wie zal worden gezegd: „Dezen zijn van het oude geslacht, en zij houden de oude namen hoog”. Ik wens aan alle kerken dit geluk toe, dat de kinderen in de plaats van de vaders mogen zijn, die je tot vorsten kunt maken over de gehele aarde. Broeders van mijn eigen leeftijd, wij zullen weldra sterven: geve God ons, dat wij sterven op onze post.
De banierdrager zal vallen, en in zijn laatste omarming zal hij de banier aan zijn hart drukken, want die is hem dierbaarder dan het leven. Houdt maar moed, mijn broeders, onze zonen zullen de heilige oorlog voortzetten, en de goede, oude zaak tot overwinning leiden. Wat zeggen jullie daarop, geliefden? Zegt je hart niet „amen?” Jonge mensen, zullen jullie, wanneer wij heengaan, de met bloed bevlekte banier niet opnemen? Zonen en dochters van de gelovigen, zullen jullie de God van je vader verlaten? Ach, zal het zo zijn, dat Hij, die wij liefhebben, door je zal worden veracht? Zul je de rug toekeren aan de Christus, die alles in allen voor ons was? Nee, dat kan niet. Wees welgemoed, Abraham, want Izaak zal u opvolgen; Jakob zal opstaan om uw God te dienen; Jakob zal leven om zijn zoon Jozef te zien, en zelfs Efraïm en Manasse te zegenen; en zo zal de Heere van geslacht tot geslacht worden geprezen.
Tot zover voor wat dit leven aangaat, maar laat mij er jullie nu aan herinneren, beste, jonge vrienden, dat je, als je je hart aan Christus geeft, niet hoeft te beven voor het levenseinde. je mag het met hoop tegemoet zien. Het zal komen, Gode zij dank, het zal komen! Heb je nooit verlangd, dat je, zoals Elia, in een vurige wagen naar de Hemel kon rijden? Eens deed ik dat, totdat ik eraan dacht, dat ik, als er een vurige wagen voor mij zou komen, meer bevreesd zou zijn om daarin te gaan, dan neer te liggen en te sterven op mijn bed; en één van de twee zal er de voorkeur aan geven om te sterven, want sterven in de Heere is gelijk gemaakt worden aan ons verheerlijkt Hoofd.
Ik zie geen vreugde in de hoop om de dood te ontgaan. Jezus stierf, en laat mij daarom ook maar sterven. Op zijn dierbaar gelaat werd het zegel van de dood gezet, laat dat ook op het mijne geschieden, zodat ik kan spreken van de opstanding, terwijl zij, die bij zijn komst veranderd zullen worden, dat niet kunnen. Ge behoeft niet bang te zijn om ontbonden te worden en met Christus te zijn, wat zeer verre het beste is. Jonge mensen, of je sterft in de jeugd of in de ouderdom, als je op Jezus vertrouwt, zul je aan de oevers van de Jordaan zitten zingen:
„Weest maar niet bang voor de rivier”.
Het afscheidslied zal liefelijk zijn, maar o, de heerlijkheid! O, de heerlijkheid! Ik zal niet trachten die te schilderen. Wie kan dat? Het oordeel zal komen, maar je zult er niet voor beven. Je zult staan aan de rechterhand, want wie zal hén veroordelen, voor wie Christus is gestorven? De wereldbrand zal komen, de elementen zullen smelten door de gloeiende hitte, maar jij zult niet beven, want je zult tezamen worden opgenomen met de Heere in de lucht, en zo zal je altijd bij de Heere zijn. De hel zal de onrechtvaardigen verzwelgen, zij zullen levend in de kuil neerdalen, maar jij zal daarvoor niet beven, want je bent verlost door het kostbare bloed. De duizendjarige heerlijkheid, wat die ook mag zijn, en het regeren met Christus, en de triomf over dood en hel, en de overgave van het Koninkrijk aan God, namelijk aan de Vader, wanneer God alles in allen zal zijn, en de eeuwigheid met al haar oneindige heerlijkheid – dat alles zal het jouwe zijn. Als je door de hel moest gaan om die heerlijkheid te verwerven, dan zou het die prijs waard zijn! Maar zoiets hoef je niet te doen.
Je hebt slechts te geloven in Jezus, en zelfs het geloof is de eigen genadegave van de Heere. „Ziet op Mij, en wordt behouden, al gij einden der aarde”. Dit is het Evangelie. Ziet! Ziet! Ziet! Het is slechts een blik. Zie, ziel met je wazige ogen, jij, die door onkunde nauwelijks kunt zien! Zie, jij, waarvan de ogen zwemmen in tranen! Zie, jij, die de hel voor je ziet! Zie, jij, die wegzinkt in de kaken van het verderf! Zie, jij einden der aarde, die het verst in de zonde bent gegaan, als er hier zulken zijn! Jij, die diep in de zonde bent gevallen – ziet! Het is Jezus aan het kruis op wie wij je smeken te zien – ja, Jezus aan de rechterhand van God, de gekruisigde Zoon des mensen verhoogd aan de rechterhand van de Vader. Zie op Hem, en word behouden, want Hij is God en naast Hem is er niemand anders.
God geve je op Jezus te zien, en wel nu, om zijns Naams wil.
Amen.