In het begin, toen dit grote universum nog in de geest van God lag, als ongeboren bossen in de eikel, lang voordat de echo’s de eenzaamheid bewandelden, voordat de bergen werden voortgebracht en lang voordat het licht door de hemel flitste, hield God van Zijn uitverkorenen. Voordat er schepselen waren – toen de ether nog niet was aangewakkerd door de vleugel van een engel; toen de ruimte zelf geen bestaan had; toen er niets anders was dan God alleen; zelfs toen, in die eenzaamheid van de Godheid, en in die diepe stilte en diepzinnigheid, was daar Zijn liefde voor Zijn uitverkorenen. Hun namen waren op Zijn hart geschreven, toen al had Hij ze lief.