God heeft ons niet uitverkoren of geroepen omdat wij heilig waren, maar Hij heeft ons geroepen opdat wij heilig zouden zijn, en heiligheid is de schoonheid die door Zijn werk in ons tot stand wordt gebracht. De uitmuntendheid die wij in een gelovige zien, is evenzeer het werk van God als de heiligheid zelf. Zo wordt de volheid van de genade van God op een zeer lieflijke manier naar voren gebracht. Verlossing moet uit genade zijn, omdat de Heere er de auteur van is. Verlossing moet uit genade zijn, omdat de Heere op zo’n manier werkt dat onze gerechtigheid voor altijd buitengesloten is. Dat is het voorrecht van de gelovige – een geschonken verlossing; en het bewijs dat hij daartoe geroepen werd is – een heilig leven.