Een preek bedoeld om te worden voorgelezen op zondag 2 augustus 1891. Uitgesproken door C.H. Spurgeon, in The Metropolitan Tabernacle, Newington.
En Elisa bad, en zeide: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie! En de Heere opende de ogen van de jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagenen rondom Elisa. 2 Koningen 6:17
Deze jonge man diende een profeet; hij had geen leerzamer beroep kunnen hebben. Niettemin moesten zijn ogen toch worden geopend. Het was een welwillende jongen, want uit de manier waarop hij tot zijn meester sprak, blijkt dat hij hartelijk met hem verbonden was; toch waren zijn ogen nog maar half geopend. En omdat hij zich grote zorgen maakte om de veiligheid van zijn meester, kwam hij hem met grote haast waarschuwen. Goede dienstknechten zijn de beste vrienden van hun meester. En op zijn beurt bidt hun gelovige meester voor hen. Wanneer wij het beste voor hebben met onze werknemers, met onze kinderen en met onze vrienden, laat ons dan ook voor hen bidden. Wij kunnen hen hooguit tweederangs zegeningen geven; maar wanneer wij tot God voor hen bidden, zullen ze het beste ontvangen van Hem Die in Zijn genade alleen de volmaakte giften nederzendt. Wanneer ons onderwijs, onze voorbeelden en onze overredingskracht uitgeput zijn, laat ons dan onze jonge vrienden overgeven aan de Heere, Die op krachtige wijze aanwerkt op ons eeuwig behoud.
Elisa’s gebed voor deze jonge man was: ’’Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie!” De jongen bevond zich op dat moment in de merkwaardige situatie van een tegelijkertijd zien en niet-zien. Hij zag wel de vijand die de stad omringde, maar hij zag niet het grotere leger van Gods engelen dat de man Gods beschermde. Terwijl hij over de muurtjes van Dothan keek, zag hij hoe de hele omgeving bezet was door de paarden en wagens van de koning van Syrië. En hij riep het uit: ”Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen?” Het gevaar kon hij zien, maar niet de verlossing. Daarom hief de profeet zijn hart op naar de hemel en zei: ’’Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie!” Wat de dienstknecht met zijn natuurlijke ogen ziet, is voor Elisa van geen betekenis; slechts het vermogen waarmee het onzichtbare wordt waargenomen is voor hem het ware zien.
Misschien zitten er op dit moment mensen onder mijn gehoor wie de zaak van God zeer ter harte gaat, of die zelfs een functie bekleden op kerkelijk terrein. Wellicht zetten ze zich blijmoedig in voor de dienst van God, en willen ze de ware godsdienst bevorderen waar ze maar kunnen. Toch zijn hun ogen nog niet geopend om geestelijke zaken te zien. Althans, nog niet voldoende om het genadige en goddelijke karakter ervan te zien. Ze zien voldoende om te weten dat een grote vijand hen bedreigt. Ze hebben in de gaten dat het leven een strijd is. Daarom roepen ze uit: ”Hoe zullen wij doen?”
Ze zien in dat het niet meevalt om pal te staan voor heiligheid, voor waarheid, integriteit en zuiverheid, en om met een minzaam karakter door het leven te gaan. Ze zien zich omsingeld door tegenwerkende krachten in hun zaak, hun karakter, hun gezelschap, en misschien wel in hun gezin. Hun godsvrucht wordt belemmerd door veel tegenstanders, en ze vragen: ”Wat zullen wij doen? Is het geen wanhopige zaak? Kunnen we ons maar niet beter gelijk overgeven?” Voor iedereen die zo bang is, zou ik Elisa’s gebed willen opzenden tot God: ’’Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie!” O, mocht dat gebed nu nog verhoord worden!
Ik zal nu in de eerste plaats kort stil staan bij ons gebed; in de tweede plaats bij onze reden om een dergelijke smeekbede op te zenden; en in de derde plaats bij onze hoop, want we vertrouwen erop dat op de verhoring van ons gebed de persoon wiens ogen geopend worden, een gezicht zal zien dat hem tot groter zegen zal zijn dan hij zich ooit heeft kunnen voorstellen.
I. In de eerste plaats dan ONS GEBED: ’’Heere, open toch de ogen van deze jongen, dat hij zie!” Deze smeekbede heeft veel betekenissen. Ik zal er slechts enkele noemen.
Voor sommigen van onze vrienden bidden wij dat hun ogen geopend mogen worden om de vijand van hun ziel te mogen herkennen in de vele vermommingen waarmee hij tot hen komt. We vrezen dat velen onkundig zijn ten aanzien van zijn middelen. Vooral jongeren zijn geneigd de grote vijand voor een vriend aan te zien. Ze geloven zijn valse en vleiende woorden en gaan door de verleiding hun ondergang tegemoet. Hij houdt hen een sprankelend wijnglas voor, maar de inhoud is dodelijk. Hij heeft het over ’’plezier”, maar het plezier van de vleselijke lust is maar een schaduw. De eigenlijke zaak is louter ellende. Hij draagt het masker van voorzichtigheid, en vermaant jonge mensen om hun kans waar te nemen en met godsdienst te wachten tot ze hun zaakjes voor elkaar hebben. Echter, de winst die gemaakt wordt door met God geen rekening te houden, zal een eeuwig verlies blijken te zijn.
De duivel doet meer kwaad als een slang dan als een brullende leeuw. Wanneer wij de duivel zouden ontmoeten en hem herkennen, dan zouden we hem veel gemakkelijker kunnen overwinnen. Maar we hebben met hem te maken in de vermomming van een engel des lichts. We hebben wel honderd ogen nodig, en elk daarvan door God geopend, opdat we mogen zien. Nog erger is het dat we hem soms helemaal niet tegenkomen, maar dat hij ons pad ondermijnt. Hij graaft valkuilen voor onze voeten; hij schiet zijn pijlen van ver op ons af, of zendt ons een bezoeking die in de duisternis wandelt. Op zo’n moment hebben we meer nodig dan ons natuurlijk gezichtsvermogen.
Ik zou willen bidden voor die jonge man die het huis uitgaat om de wereld in te trekken: ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!” Moge hij in staat zijn de leugen te doorzien die zich als waarheid aandient, de in trots gehulde laaghartigheid, de dwaasheid die voor geleerdheid doorgaat, de zonde in het gewaad van plezier! Ik zou niet graag willen dat jullie als vogels in het net gevangen worden. Ik zou niet graag zien dat de jeugd door de verleiding als een os naar het slachthuis geleid wordt. Laten we het gebed van Elisa bidden voor iedere aanwezige hier die aan het begin van het leven staat. Geve God dat zijn of haar ogen geopend worden, zodat de zonde als zonde wordt gezien; om te zien dat het kwade nooit goed kan zijn, een leugen nooit waarheid, en opstand tegen God nooit de weg naar het geluk!
We willen dat de ogen van de mensen geopend worden om God te zien als de Alomtegenwoordige, Die alle dingen ziet.Wat zou dat velen de ogen openen! Het is helaas maar al te waar dat God overal gezien kan worden, maar dat de meeste mensen Hem nergens zien. Inderdaad, blind is degene die HEM niet ziet aan Wie de zon haar licht ontleent. Totdat onze ogen geopend worden, staan we ‘s morgens op en vallen we ‘s avonds in slaap zonder God ook maar gezien te hebben, hoewel Hij de gehele dag rondom ons en in ons is geweest. We leven van de eerste januari tot de laatste decemberdag onder de nimmeraflatende blik van de Heere, en toch zien we Hem in het minste niet voordat Hij door een genadewonder ons de ogen opent.
We leven in een prachtige wereld, vol van het kunstig handwerk van de grote Schepper, opgeluisterd door Zijn eigen aanwezigheid, en toch zien we Hem niet. Ja, sommigen zijn zelfs zo blind, dat ze beweren dat er geen Schepper is, dat ze geen enkel bewijs kunnen vinden voor het bestaan van een alwijze en almachtige Schepper. O, dat de Heere Jezus de ogen van de opzettelijk blinden eens opende! Maar dat ook u, die eerder door vergeetachtigheid dan door dwaling verblind bent, het gaat uitroepen met Hagar: ”Gij, God des aanziens!”, en met Job: ’’Maar nu ziet u mijn oog!”
Als God de mens genadig wil overtuigen van Zijn aanwezigheid, wat een weldaad is dat dan, en wel in het bijzonder voor hen die aan het begin van het leven staan. Een helder begrip van de alwetendheid Gods zal een goede bescherming bieden in het uur van verzoeking. Wanneer we het Goddelijk oog in gedachten houden, zullen we het net als Jozef uitroepen: ”Hoe zou ik zo een groot kwaad doen en zondigen tegen God?” Het is een goede zaak op uzelf te zien; beter is het echter om op God te zien. Laat ons bidden: ’’Heere, open toch de ogen van de jongen, dat hij U moge zien!”
Als iemand zijn grote vijand gaat zien, maar ook zijn beste Vriend, mogen we vervolgens bidden: ’’Heere, open zijn ogen, om de weg tot behoud te zien door de aangewezen Zaligmaker.” We kunnen de Heere Jezus slechts zien bij Zijn eigen licht. We kijken naar Hem met een blik die van Hem komt. Reeds vele malen heb ik de zaligheid aan mensen proberen uit te leggen met eenvoudige woorden en voorbeelden. Maar er is veel meer nodig dan een duidelijke uiteenzetting. Al verspreidt de kaars nog zo’n helder licht, een blinde ziet er niets méér door. Voortdurend bid ik: ’’Heere, open mijn mond”, maar ik zie dat ik ook moet bidden: ’’Heere, open de ogen van de mensen!” Tenzij God de ogen opent, zien wij niet wat geloof is, noch wat verzoening betekent of bekering. Wat voor een ziende zo klaar is als een klontje, is voor een blinde onzichtbaar. ’’Geloof, en leef’ – is er iets eenvoudiger? Toch begrijpt niemand dit, totdat God de genade schenkt om de betekenis te verstaan.
Als predikers is het onze plicht het evangelie zo eenvoudig mogelijk voor te stellen. Maar wij kunnen niemand geestelijk begrip bijbrengen. In klare taal verkondigen wij: ’’Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden”, maar het onnozele weerwoord klinkt: ”Hoe bedoelt u?” We roepen het uit: ”Zie op Jezus, en leef!” Maar zodra wij uitgesproken zijn, blijkt dat men de bedoeling niet heeft begrepen. Men ziet nog steeds op zichzelf en draait de Heere Jezus de rug toe. Geloven, of vertrouwen, is geen mysterie, maar het allereenvoudigste wat er is. Daarom kunnen we mensen er niet van overtuigen dat we menen wat we zeggen, of dat God meent wat Hij zegt. We moeten bidden: “Heere, open hun ogen, dat ze zien; want ziende bemerken zij niet, en horende verstaan zij niet!”
Gezegend zij de Heere, want hoe heerlijk zien zij het wanneer hun ogen worden geopend door de aanraking van Zijn eigen, almachtige vinger. Dan vragen ze zich af waarom ze het niet eerder hebben gezien, en ze vinden zichzelf de grootste dwaas om dat wat zo helder is niet te bemerken. Geloof in de Heere Jezus is het ABC van de goddelijke openbaring. Het behoort tot de elementaire hemelse kennis, en we zijn inderdaad uilskuikens wanneer we niet aannemen wat we in het Woord vinden, maar in plaats daarvan ons verliezen in mystieke bespiegelingen over zo’n klare zaak.
Laat Gods wonderdoende kracht ons de ogen openen, en we zullen duidelijk kunnen zien. Maar tot dat moment zullen we bij klaarlichte dag tastend zoeken naar wat vlak voor ons staat. Geliefde mede-christenen, ik hoop dat u bidt terwijl ik spreek – bidt voor degenen om u heen, voor alle blinden die tussen de graven van deze aarde dwalen: ’’Heere, open hun ogen, dat ze zien.” Hij die het oog heeft gemaakt, kan het ook openen. De zonde kan de geest niet zo verduisteren of God kan er licht in doen schijnen. Als wij mensen niet kunnen laten zien, kunnen we hen in ieder geval tot de Meester-opticien brengen, Die hun gezichtsvermogen kan corrigeren.
Wij behoren te bidden voor onze vrienden, zodat hun ogen geopend worden om alle geestelijke waarheid te zien. Onze ogen kunnen alleen natuurlijke voorwerpen waarnemen; daarvoor alleen zijn ze bestemd. We moeten al erg dankbaar zijn voor wat we met onze ogen kunnen zien. Maar geestelijke zaken worden door onze lichamelijke ogen niet onderscheiden, want ze zijn er slechts om stoffelijke zaken te zien. De dingen die behoren tot het geestelijk rijk, moeten door geestelijke ogen worden waargenomen, ogen die door de Heere zijn geopend. God moet ons geestelijke zintuigen geven om geestelijke zaken te kunnen onderscheiden; laten we dat nooit vergeten.
Er zijn er onder ons die geen geestelijke zaken kunnen onderscheiden, want ze beschikken niet over de benodigde instrumenten. Vleselijke mannen en vleselijke vrouwen zien slechts vleselijke zaken. Het vlees kan de zaken van de Geest niet vatten, bemerken of onderscheiden. Wij moeten geestelijk worden en geestelijke vermogens ontvangen voordat we geestelijke zaken kunnen onderscheiden. Kortom, wij moeten ’’wedergeboren” worden. ”De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.” Vandaar de noodzaak van het gebed: ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!”
De vurige wagens en paarden waren reeds rondom Elisa. Maar zijn knecht kon er niet één van zien, omdat het geestelijke wagens en geestelijke paarden waren – engelenwezens die tot een zuiver geestelijk rijk behoren. En de jongeman was dat geestelijk rijk nog niet binnengegaan; evenmin had hij ogen om er een blik in te werpen. Toen God hem geestelijke ogen had gegeven, werd dat wonderlijke visioen steeds duidelijker voor hem – hemels, etherisch, nee, geestelijk, maar toch zeer werkelijk. Een gezicht dat zijn ziel verlevendigde met de overtuiging dat de profeet veilig was, omdat de dienaren Gods als vuurvlammen om hem heen waren. Als een leger met paarden en strijdwagens toonden ze zich gereed tot verdediging van de knecht des Heeren. Wat was hij verrast! Wat een verbazing maakte zich van hem meester! Hoe vergenoegd van geest was hij! Hij en zijn meester werden op mysterieuze wijze verdedigd, zodat geen gevaar te duchten viel.
O mijn toehoorders die nog vreemdeling bent van de dingen Gods – wanneer de Heere uw ogen direct zou openen, dan zou u inderdaad verbaasd zijn. Want u hebt geen idee wat geestelijk leven is, en u kunt ook niet weten wat geestelijke waarheid is voordat u door de Heere bent levend gemaakt. U kunt over geestelijke onderwerpen spreken en denken dat u theologisch geschoold bent, maar u lijkt op een dove die een muziekuitvoering bespreekt, op een blinde die een schilderij beschrijft. U bent niet bevoegd om ook maar een mening over de zaak te hebben voordat u een nieuw schepsel bent in Christus Jezus, en binnen het bereik van het geestelijke en hemelse bent gekomen. ’’Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” Laat daarom de gebeden omhoog gezonden worden vanuit alle verlichte harten, voor hen die nog niet wandelen in het licht: ’’Heere, open zijn ogen, opdat hij zie.”
We mogen spoedig antwoord verwachten. God hoort voorzeker het gebed. Wie weet of niet velen van de hier aanwezigen door de aanraking van de onzichtbare Geest verrast kunnen worden, en zich plotseling een nieuwe wereld zien binnengeleid? Elisa’s gebed voor de jonge man is evenmin als ons gebed voor anderen erop gericht dat zij iets gaan verrichten wat ze al kunnen. Het is niet de bedoeling dat ze gebruik gaan maken van gaven die ze al bezitten. Nee, we bidden of ze een nieuw gezicht mogen ontvangen, dat hun een nieuwe natuur wordt gegeven door een macht die geheel van buitenaf in hen werkt. We roepen de hand van God in. We vragen de Heere om een wonder te werken. Beste vrienden, we willen dat u iets ontvangt wat geen enkele opleiding u kan verschaffen, wat geen universitaire promotie u kan verlenen.
Jarenlange ervaring of studie zijn niet bij machte om u dat te doen verwerven. Evenmin kan het nagebootst worden van anderen. We willen dat u een verandering ondervindt die de Heere alleen in u kan werken. We willen dat u overgaat van de natuurlijke duisternis in Gods wonderbaar licht, vanuit een verschrikkelijke verblindheid in een vergezicht van dingen die gewoonlijk onzichtbaar zijn. Laat dat gebed doordringen tot in het hemelhof, u die daar geen vreemdeling bent! Zendt uw gebeden op voor kinderen, familie en vrienden. Roep het uit: ’’Heere, maak hen ziende, door de genadige werking van uw Heilige Geest!”
II. Laat ons in de tweede plaats DE REDEN aandragen voor het bidden van een dergelijk gebed voor degenen om ons heen. Momenteel kan ik zeggen veel meer te bidden dan te preken. Terwijl ik hier voor u sta, buig ik mij tevens diep voor de Heere, mijn God, en ik heb veel werk voor sommigen van u. In het diepst van mijn ziel bid ik: ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!”
De eerste reden van ons gebed is dat we zelf ziende gemaakt zijn. Wanneer dit wonder van genade niet aan onszelf geschied was, dan was het ook niet in ons opgekomen om voor u te bidden. Maar nu pleiten we met ons gehele hart. Eens waren wij zoals u nu bent. Onze ogen waren verblind, zodat we onze vijanden in al hun afschrikwekkendheid niet zagen, noch de heerlijkheid van de Heere om ons heen bemerkten. Als een blinde Simson deden we ons sleurwerk in de gevangenis, omringd door onze vijanden. Ten langen leste viel er een straaltje licht op ons, waardoor we onze zonde zagen. En toen wij zo waren verlicht, moesten we strijden tegen vele kwellingen.
Van buiten was er strijd, van binnen vrees. Onze vijanden waren rondom ons, en we wisten niet wat we moesten doen. Maar er was een man Gods die voor ons bad, en op een dag werden onze ogen opgeheven naar de bergen vanwaar alle hulp komt voor hen die met doodsangst zijn bezet. De Heere was daar, hoewel we Hem niet kenden. Niettemin hebben we op Hem gezien en werden verlicht, en onze aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Want, om Hem heen was de berg vol van vurige paarden en wagens. ’’Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.”
”Heer, ik was blind, en dacht: wat baat
een man van smart met een kapot gelaat…
Maar nu ontwaar ik bij nieuw licht
de schoonheid van Gods aangezicht!”
Zou iets anders dan zo’n hemels visioen onze schuldige vrees hebben kunnen wegnemen? Zou iets anders ons de vrede hebben kunnen aanbrengen temidden van alle verwarring? We begrijpen niet helemaal hoe het gebeurd is, en evenmin is het tot ons allen op dezelfde wijze gekomen. Maar we kunnen allen wel zeggen: ”Een ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie.” En daar de gebeden van anderen voor ons vruchten hebben afgeworpen, dienen we met dubbele ernst en hoop te pleiten voor hen die deze heerlijke openbaring nog moeten missen. ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!”
De tweede reden waarom wij de Heere aanroepen is omdat slechts door Zijn kracht mensen ziende gemaakt kunnen worden.Dat hebben we zelf ondervonden. Tevergeefs hebben we geprobeerd de zaligheid Gods te aanschouwen; tevergeefs hebben we hulp gezocht bij godvruchtige mensen. Onze ogen werden niet verlicht, totdat de Heere zelf ons laafde met ”de wateren die zachtjes gaan” (Jesaja 8:6). Toen werden we ziende. Daar komen we ook achter wanneer we anderen naar het licht proberen te leiden. We vertellen hen van de heerlijkheid die we zelf zien, en stellen hun de waarheid Gods voor.
Maar we kunnen het hun niet doen zien. Iemand het geestelijk gezichtsvermogen geven is net zo’n groot wonder als de schepping van de wereld. Het vereist dezelfde Almachtige hand. Alleen Hij, die het oog schiep, kan dit tweede gezichtsvermogen verlenen. ”Van alle eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft.” Welk een dwaasheid is het dan ook om te proberen iemand het gezicht van de ziel te geven! Tevergeefs is de waan van hen die Gods recht willen doorkruisen, en zich inbeelden dat menselijke regels en instellingen blinde ogen kunnen openen! Geliefden, wanneer wij ons hebben ingespannen om de mensen de heerlijkheid van het Evangelie te doen zien, laat ons dan ten allen tijde terugvallen op de God van het Evangelie, en Hem smeken om Zijn gezegend werk te verrichten.
“Jezus kwam door zond’en duister –
nam de vleugels van het licht te baat;
En op de iris glanst de luister
van een nieuwe dageraad. ”
Probeer maar niet met uw eigen lamp bij te lichten om de vurige wagens te laten zien; kom maar niet aandragen met uw nutteloze filosofie, alsof daarmee de duisternis van de ziel zou kunnen worden weggenomen. Laat ruimte over voor Gods werk; dan zal zijn wonderbaar werk gestalte krijgen, in een ogenblik, door de aanraking van Zijn vinger, in antwoord op de gebeden van de Zijnen.
Ons gebed is het meest dringend wanneer wij mensen zien vragen en zoeken. De uitroep: ”Wat zullen wij doen?” brengt ons op de knieën, want wij weten dat er niet iets gedaan, maar gezien moet worden. En we zijn ervan overtuigd dat de Heere, Die dit verlangen in het hart van de zoekende heeft opgewekt, ook hun ogen zal openen, opdat ze Zijn heerlijkheid zullen zien. Het feit alleen dat we ons geroepen voelen voor hen te bidden, is reeds een teken voor ons dat weldra de schellen van hun ogen zullen vallen. En wanneer zij de schoonheid en genoegzaamheid zullen zien van wat God bereid heeft voor hen die op Hem vertrouwen, zal de Naam des Heeren zeer verheerlijkt worden. Daarom bidden wij opnieuw met een sterke verwachting: ’’Heere, open hun ogen, dat ze zien!”
Nog een reden voor dit gebed is het feit dat wij ons niet bewust zijn van onze blindheid.Wij vertrouwen dat we alles zien wat nodig is. Die jonge man, aan wie ik nu denk, heeft er geen benul van dat hij stekeblind is voor de eeuwige dingen. Hij vindt zichzelf een knappe kerel, en ik wil dat niet ontkennen – tenminste, als het gaat om zijn eigen zaken. Ik vind het fijn dat hij zo goed toegerust is voor het leven. God zegene hem; ik hoop dat hij voorspoed mag hebben in wat hij onderneemt! Moge de Heere met hem zijn in datgene waarop hij zijn zinnen heeft gezet. Maar toch, beste vriend, ben ik bang voor je slimheid; ik ben wat beducht voor die geslepenheid, want ik weet dat sommigen zichzelf daarmee in het vlees snijden.
Ook heb ik gezien hoe zelfverzekerde mensen verschrikkelijke vergissingen begingen. Het is niet verkeerd om een zeker zelfvertrouwen te bezitten; maar zelfingenomenheid is een bewijs van innerlijke zwakte, en een voorteken van mislukking. Wie vlees tot zijn arm stelt, leunt hooguit op een gebroken rietstengel. U hebt kracht nodig buiten uzelf om de morele en geestelijke levensstrijd te strijden. In dit geval is uw zelfverzekerdheid slechts verwaandheid zonder enige grond. Herinnert u zich niet uit ditzelfde Bijbelboek die man, die, toen hij werd gewaarschuwd voor wat hij doen zou, verbaasd uitriep: ’’Maar wat is uw knecht, die een hond is, dat hij deze grote zaak doen zou?”
Hazaël achtte zich niet in staat om zulke grote misdaden te bedrijven; bij de eerste de beste gelegenheid nam hij echter zijn kansen waar. Hij was zo wreed als een hond, want hij was ook zo kruiperig als een hond. Jongeman, je gelooft vast niet datje ooit oneerlijk zult zijn. Niettemin begint het met eens een keer een gokje te wagen. Je kunt je niet voorstellen datje ooit goddeloos zult zijn. Toch verlaat je nu al de goede paden die je thuis gewezen zijn, en in bepaald gezelschap steekje de draak met heilige zaken.
Degenen die op zichzelf vertrouwen, leggen een voorraad houtblokken aan voor een enorm zondevuur. De trots waarmee we onszelf verhogen, zal ons neerwerpen. Juist omdat die aardige jongen niet weet hoe blind hij is, beklagen wij zijn blindheid en met des te meer ernst brengen we hem tot Jezus, opdat hij zijn gezichtsvermogen mag ontvangen. ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!”
Vervolgens bidden wij dit gebed omdat wij reden hebben te vrezen dat je in gezelschap bent van hen die je zullen misleiden.We kennen die jonge man wel. Hij is net naar de grote stad gekomen vanuit zijn eenvoudig en ordelijk plattelandsbestaan, en heeft geen idee van de valstrikken die mannelijke en vrouwelijke vogelvangers voor hem uitzetten. Luister naar mijn waarschuwende stem, jullie die nog niet beschikken over ervaring, en de gave des onderscheids nog missen!
De Satan heeft sluwe medewerkers, die met dubbele ijver jagen op het kostbare leven. Onze Heere Jezus heeft dienstknechten die maar al te vaak slapen; maar de dienstknechten van de duivel zijn niet lui in het verrichten van hun verschrikkelijk werk. Ze zullen op de loer liggen in de straten, of op je aandringen op plaatsen der ijdelheid. Ze zijn overal aanwezig, en zullen geen mogelijkheid onbenut laten om een onbedachtzame te verstrikken. En als zo’n jongere nu temidden van deze bloedzuigers wordt gezet? Hij zal binnen de kortste keren aan hen ten prooi vallen. Het is alsof we een schaap loslaten temidden van een troep wolven. ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!”
Wij bidden dit gebed voor sommigen onder jullie, omdat jullie degenen die tot op heden voor jullie gezorgd hebben, gaan verlaten. Het is een gevaarlijk moment. Je moeder laat je in grote bezorgdheid gaan. Het is niet te zeggen wat een zegen een godvruchtige moeder voor een jonge man betekent. Zul je haar zachte woorden ooit vergeten? God zegene de vaders, want hun vrome invloed en ernstige gebeden zijn van onschatbare waarde voor zijn kinderen; maar de moeders zijn vaak dubbel zoveel waard als het gaat om de zedelijke en godsdienstige vorming. Jullie verlaten nu de heilzame invloed van je moeder en je vaders vermaningen die je in toom hielden. Je hebt nu niemand die je op de juiste wijze aanmoedigt. Je zult het missen, de kus van je zus, de liefdevolle overredingskracht van oma. Vanuit de warme kas komt het plantje in de nachtvorst. We mogen wel voor je bidden dat je ogen wijd open zullen zijn, om uit te kijken waar je loopt, en dat je bezint eer je begint. De jongere moet vanaf nu alleen gaan. ’’Heere, open zijn ogen, dat hij zie!” Wanneer hij niet met voorzichtigheid te werk zal gaan, zal hij spoedig in de problemen raken; en wie zal hem er dan uit helpen?
We bidden dit gebed ook met vreugde, omdat je zo veel goeds zult verrichten wanneer je ogen geopend worden.Wat kan een blinde doen in de wereld waarin wij leven? Hij kan andere reizigers niet helpen, want hij moet zelf om hulp vragen. Het is voor jullie toch ook beter te geven dan te ontvangen? Er zijn hier jonge mensen die grote gaven bezitten, en ik wens dat ze die goed gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat ik tot jonge mensen spreek die door God zijn aangewezen om van grote betekenis te zijn voor hun tijd. Gindse jongeman weet nog niet wat hij in zich heeft. Hij speelt met zichzelf, hij houdt zichzelf voor de gek. Hij gooit zijn parels voor de zwijnen en verspilt zijn energie. Wanneer de Heere zijn ogen zou openen, zou hij zien wat hij doet. Wat zou hij kunnen betekenen als hij in de rechte verhouding met God leefde!
Denk aan Saulus van Tarsen, hoe hij de gemeente van Christus bestookte. Maar toen de schellen van zijn ogen vielen, had de Heere geen betere dienstknecht onder de hemel dan deze voormalige vervolger. Met beide handen bouwde hij ijverig aan de kerk die hij eens probeerde af te breken. ’’Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn.” Daarom, broeders, bidt voor onze jonge mannen die gezondigd hebben, opdat ze beterschap ontvangen. Bidt voor hen die nog onwetend zijn, dat ze verlicht worden. Want ze zijn nodig in de dienst van God, en het zullen voorvechters worden van de kerk. Wat een troost voor de gelovigen kan er liggen in een jong leven! We moeten het ene gebed op het andere stapelen, en onze voorbede voor de opgroeiende jeugd van onze tijd doen oplichten als een baken.
Er is nog een reden wanneer we de zaak van de andere kant bezien. We moeten bidden voor de blinde, want als hij niet spoedig ziende gemaakt wordt, kan hij tot verschrikkelijke zonden komen.Tot wat is een mens al niet in staat wanneer hij verblind is door onwetendheid, hartstocht, eerzucht, of welke vorm van zonde ook! Wie kent de kracht van de zonde die reeds in één ziel verborgen ligt? Het was misschien maar één moment, één opstandige gedachte tegen de God des hemels die door Satan heen flitste, toen hij nog zoveel heerlijkheid bezat. Maar weldra was hij de trotse tegenstander van zijn Schepper, en de draak had met zijn staart een derde deel van de sterren van de hemel getrokken om ze in de eeuwige nacht van verdorvenheid uit te blussen. Toen kwam hij naar deze aarde, ontheiligde het Paradijs en verleidde onze eerste ouders in hun staat van gelukkige onschuld, zodat ze de voorouders werden van een ongelukkig geslacht, diep verloren in hun zonden. Die ene, eerste gedachte aan het boze, o, wat was die zwanger van talloze boosheden!
Zo is het ook onder ons. Een jongen, de trots van zijn moeder, die in haar gedachten de eer van het gezin wordt, lijkt aanvankelijk haar één en al te zijn. Maar dan valt hij in de handen van een van die verleiders tot het ongeloof, die in onze maatschappij zo overvloedig aanwezig zijn. Hij leert de vroomheid van zijn moeder te bespotten, en weldra werpt hij de banden van de God van zijn vader van zich af. Hij vergeet de heiligheid van Gods dag en komt niet meer in het bedehuis. In plaats daarvan leert hij de weg te gaan naar de huizen van vreemde vrouwen, naar de tempels van de sterke drank. Hij stort zich van de ene zonde in de andere, totdat hij zelf anderen naar de afgrond leidt.
Die jongen die aan moeders voeten knielde om zijn kindergebedje op te zeggen, om daarna te zingen van Jezus Die de kinderen bemint. Hij zou heel zijn leven Jezus dienen, zo dacht men. Maar zie hem nu eens: laat na middernacht waggelt hij naar huis onder het uitbraken van allerlei vloeken en krachttermen! Zijn ziel en lichaam zijn bedorven, en zij die hem het meest liefhebben, zijn het meest bedroefd wanneer ze hem zien. Beste vrienden, als wij onze kinderen en onze vrienden niet willen zien ondergaan in deze poel van losbandigheid en ondeugd, laat ons dan in zielestrijd voor hen pleiten bij God. O, dat het licht hun zielen toch onmiddellijk zou binnendringen! ’’Heere, open toch hun ogen, dat zij zien!” Heere, laat ze toch terugdeinzen van hun zondebeginselen, die zich als een watervloed uitstorten! O Heiland, blus de kwade vonk in hen uit voordat deze oplaait tot een vuur en alles in lichterlaaie zet!
III. Ik moet nu eindigen met ONZE HOOP voor degenen voor wie wij bidden, zoals ik de hele tijd doe – ’’Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie!” Wat is onze hoop met betrekking tot dit alles? Wat zullen ze zien wanneer de hemelse ogenzalf wordt aangewend?
Ongetwijfeld voelde Elisa dat het antwoord op zijn gebed precies datgene zou zijn wat het ook werkelijk was. “En de Heere opende de ogen van de jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagenen rondom Elisa.” Wij willen dat de ogen van de mensen worden geopend, opdat ze, in de eerste plaats, zullen weten dat er werkelijk geestelijke machten zijn. De dingen die wij zien zijn niet de enige werkelijke dingen, of zelfs niet de meest werkelijke. De dingen die gezien worden zijn tijdelijk; het zijn in feite slechts de schaduwen van dat wat niet gezien wordt. Het wezenlijke ervan wordt niet door deze simpele ogen gezien; alleen ons ware ik kan het wezen ervan waarnemen.
Al het zichtbare is slechts de schaduw; het beeld zelf der dingen is buiten het bereik van ons gezichtsvermogen. Het geloof leert ons te geloven in het bestaan van die Heerlijkste aller geesten, de grote God, in Wie wij leven, en bewegen, en zijn. Het geloof openbaart aan ons hart het bestaan van die goddelijke en aanbiddelijke Persoon, de Heere Jezus Christus, Die in dit uur met Zijn kerk is en bij haar zal blijven tot het einde der wereld. Het geloof doet ons ook het bestaan, de kracht en de aanwezigheid kennen van de Heilige Geest, Die bij de gelovigen woont en in hen de eeuwige bedoeling Gods uitwerkt in hun heiligmaking. Geen kennis is verhevener dan het kennen van de Drieheid in de Eenheid; Vader, Zoon en Heilige Geest, één Heere.
Wanneer we gaan beseffen dat de Heere God de bron van alle dingen is, dat God ons gemaakt heeft, en niet wij, en dat alles tot stand komt door Zijn soevereine wil en macht, dan gaan we zijn aanwezigheid erkennen. Dan gaan we te rade bij Zijn wil en gaan wij leunen op Zijn macht. God wordt een Werkelijkheid in onze gedachten- en begrippenwereld. Omdat Hij, Die wij niet zien, nochtans alle dingen in stand houdt, voelen wij dat het onzichtbare de grond is van alle dingen. Konden wij het menselijk bevattingsvermogen maar eens losmaken uit de platgetreden sporen van het zienlijke, uit de nauwe grenzen van ruimte, tijd, waarnemen en handelen! Kon het maar eens opstijgen naar het rijk waar de verduisterde zinnen, die zich hier in zo’n kleine kring moeten bewegen, plaats zouden maken voor waarnemingen die het oneindige, het eeuwige, het werkelijke, het goddelijke kennen! Dat de menselijke geest, gemaakt naar het beeld Gods, thuis mocht zijn in God, Wiens kind zij kan worden door de wedergeboorte, uit het levende en onvergankelijke zaad en door het levende en eeuwig blijvende Woord van God!
Voorwaar, als onze ogen opengaan, zullen we gaan erkennen dat God groter is dan deze werelden dan alle werelden. Dan zal de machtige waarheid omtrent Zijn genade in Christus Jezus de ziel adelen. Dan zullen we een ware metgezel worden van die blinkende boodschappers van God, die af en aan vliegen om de bevelen van de Allerhoogste te volvoeren. Dat er duivelen zijn, zal geen enkele christen ooit betwijfelen; er zijn tijden geweest dat we ons maar al te zeer bewust waren van de aanwezigheid van een verschrikkelijke geest, waarmee onze ziel in doodstrijd verkeerde. In die vreselijke strijd hadden we het zwaar te verduren; onze wapenrusting werd gehavend, onze troost ernstig aangetast en onze moed werd ons welhaast ontnomen. We zijn op het nippertje ontsnapt. We wisten nauwelijks hoe staande te blijven, zo werden we belaagd door tegennatuurlijke verleidingen en helse ingevingen.
Toen, op een berisping van de Heere, is deze grote tegenstander op de vlucht geslagen. Engelen zijn gekomen om ons nieuwe vreugde te brengen, en vruchten van vertroosting, vers geplukt van de boom des levens. Toen hebben we gemeenschap genoten met Gods onzichtbare boodschappers, die onze wonden leken te verbinden en ons met fluisterende woorden van vrede weer op weg hielpen. Kwam er geen engel om onze Heere te versterken in Gethsémané? Hebben wij niet naar onze maatstaven een dergelijk bezoek gehad? Het is een grote zaak wanneer wij de heerscharen Gods de wacht over ons zien houden; wanneer we weten dat een blinkend escorte ons uiteindelijk zal begroeten. Het is een grote winst om de ogen geopend te hebben en te zien hoe het goede en de weldadigheid van de Heere ons volgen al de dagen van ons leven. Ja, om te zien hoe wij, zelfs nu, in het huis des Heeren blijven tot in lengte van dagen.
Open uw ogen voor de geestelijke dingen, en u zult onmiddellijk moed vatten. De tegenwoordige dingen zijn smartelijk, omdat u alleen kennis hebt van het zichtbare. Maar de wildernis bloeit als een roos zodra u het onzichtbare ziet. Projecteer uzelf eens buiten de beperking van deze sfeer, en aanschouw het oneindige. U zult zien dat er overal om u heen bronnen van vreugde opspringen. Temidden van die rijkdommen wordt de armoede vergeten. Zelfs pijn en ziekte verliezen dan hun angel.
De jonge knecht van Elisa zag vervolgens, nadat zijn ogen geopend waren, dat Gods volk veilig is. Hij zag dat er uiteindelijk meer mèt Elisa waren dan er ooit tégen hem konden zijn. Hij voelde ook dat hijzelf veilig was als de knecht van Gods dienstknecht. En zo geloofde hij in de God van Zijn meester en vond een schuilplaats voor zijn eigen vrees. De aanvallers waren van vlees en bloed, maar de verdedigers waren van vuur, en waren zo in staat om de tegenstanders onmiddellijk te verteren. Met grote vreugde zag hij dat alle boze machten geen partij vormden voor Gods vurige paarden en wagens. Ik bid dat de ogen van alle christenen hier zo geopend worden dat ze er nooit aan zullen twijfelen dat de krachten aan de kant van de waarheid, van de gerechtigheid en van God uiteindelijk machtiger zijn dan de menigten van het boze. Misschien verkeert u wel temidden van hen die spotten met uw geloof, en alles verachten wat u voor heilig houdt.
En waarheen u zich ook in twijfel wendt, het lijkt wel of iedereen zich tegen u keert. Ik denk dat ik u met David hoor roepen: “Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.” Houdt moed, vriend, God is nabij u! Zijn engelen houden de wacht over u! We zijn niet alleen, want de Vader is bij ons. Mogen onze ogen zo worden geopend dat we zien dat degenen die met ons zijn meer zijn dan al degenen die tegen ons zijn! Ja, “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” Laat angst ons vreemd zijn. Laat ons in heilig vertrouwen “standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijn in het werk des Heeren.” Laat ons nooit vertwijfelen ten aanzien van datgene waar het om gaat. Is God Zelf uw schild, en uw loon zeer groot? Wat kan een nietig mens u dan doen?
Misschien zijn sommigen van u binnen een maand in zo’n zware strijd verwikkeld, dat u in uiterste wanhoop de wapens zult willen neergooien onder de uitroep: “Hoe kan ik stand houden tegenover zovelen, ik, die zo zwak ben?” Ik smeek u, denk aan deze waarschuwing. Heb ik het u niet gezegd? Ik verzoek u zich manmoedig te gedragen. Gord aan de lendenen van uw verstand; wees nuchter en hoop tot het einde. Want als de Heere uw ogen heeft geopend, dan zult u zien dat u aan de winnende hand bent, en dat HIJ spoedig zal komen, Die al Zijn vijanden op het kinnebakken zal slaan. Staat u aan de kant van God en Zijn waarheid? Doet u het goede? Gelooft u in de Heere Jezus?
Klemt u de met nagels doorboorde hand vast? Hemel en aarde mogen dan voorbijgaan, maar de Heere kan u nooit verlaten. De hemelen mogen als een verkreukeld vel perkament worden opgerold, en alles wat gezien wordt moge wegsmelten; de aarde en de zee vervagen als de luchtige weefsels van een visioen – maar een ziel die gelooft, moet leven en triomferen en met Christus op een troon worden verheven. Hij heeft het immers gezegd: “Want Ik leef, en gij zult leven.” Blijf rechtschapen. Geloof de waarheid Gods tot het einde, want de Heere Jezus zal niet falen, noch de moed verliezen totdat al Zijn vijanden onder Zijn voeten zijn.
Als uw ogen geopend zijn, zult u weten dat de heiligen door hun Heere worden geëerd. Zie eens! Hij zendt Zijn troepen uit als lijfwacht voor één van hen. Zou u niet willen dat deze eer u te beurt viel? Zie hier het geheim van de vrede die Gods kind bijblijft. Zoals hij vlees eet waar een ander niet van weet, zo heeft hij gezelschap dat een ander niet ziet. Hij woont als een prins temidden van zijn kampement en slaapt gerust. Het is het geloof dat het verschil maakt tussen de kalme profeet en zijn angstige jongen. O! Geloofde u maar in de Heere Jezus Christus om zo Zijn vrede binnen te gaan! Dat deze dag de dag der waarheid zij, waarin uw ogen geopend zullen worden om de geestelijke dingen te zien! U zult dan een geestelijk leven gaan leiden. Hierom heb ik gebeden. Laat ons hiervoor allen een moment in stilte ons gebed opzenden. (Hierop volgde een stilte- pauze, waarna de prediker biddend vervolgde:) “Heere, ik bid u, open toch zijn ogen, dat hij zie; ja, Heere, open de ogen van alle blinden onder ons, om Jezus’ wil!
Amen.”
Oorspr.: Young Man! A Prayer for You, Metropolitan Tabernacle Pulpit, nr. 2215