N°. 9 Union Road, Cambridge.
19 September 1850
Mijn lieve Vader, ik heb uw vriendelijke brief intijds ontvangen. Ik heb bij de laatste Avondmaalsbediening hier met de gemeente aangezeten aan de tafel des Heeren. Ik zal schrijven om mijn lidmaatschap op te zeggen, ik was reeds voornemens dit te doen. De Baptisten zijn verreweg de meest achtenswaardige gezindte te Cambridge; er zijn hier drie Baptistische kerken, in St.-Andrew’s Street, waar wij heengaan, de Sions Kapel en de Eden Kapel. Er is een zeer schone Wesleyaanse kerk en nog enige andere. Afgelopen Zondag hoorden wij een begrafenispreek over Hebr. VI:11,12. In de ochtend om zeven uur hebben wij een bidstond, en ook een na de avonddienst; ik mag geloven, dat het kostelijke middelen van genade zijn voor mijn ziel. Hoe spoedig zouden de lampen uitgaan, indien onze machtige Heere ons niet van verse olie voorzag; en hoe arm en ellendig zouden wij zijn, indien wij niet Zijn onwankelbare belofte hadden, dat Hij uit de volheid Zijner genade al onze nooddruft zal vervullen.
Ja, waar Jezus komt, komt Hij om te heersen. Hoe zou ik wensen, dat Hij meer heerste in mijn hart! Dan kon ik hopen, dat alle zelfzucht en alle betrouwen op mijzelf, en alle eigengerechtigheid gans en al van mij uitgezuiverd zou worden. O voorzeker! ik verlang naar de tijd, wanneer alle boze neigingen, verdorven begeerten en rebellerende, twijfelzuchtige gedachten ten onder gebracht zullen zijn, volkomen verpletterd onder de voeten van mijn Koning, en mijn ganse ziel rein en heilig gemaakt zal zijn. Maar ik weet, dat zolang ik in dit lemen huis gevangen ben, zij nog altijd op de loer liggen, en dat ik een harde strijd heb te strijden, hoewel door genade de overwinning zeker is. Bidden is de beste wijze van strijden; door niets anders zullen zij ten onder gehouden worden.
Ik heb een brief geschreven aan Grootvader; het doet mij verdriet, dat hij zo onwel is. Thans heeft hij behoefte aan de beloften, en waarom zouden jongen en ouden er niet op leven en teren? Zij zijn het broodkoren van de Hemel, de spijze des Koninkrijks, en wie, die ze eens geproefd en gesmaakt heeft, zal zich tot het zwijnendraf begeven, waarin noch kracht, noch geur, noch liefelijkheid is? Gods kracht zal al Zijn kinderen bewaren, terwijl Hij tot hen zegt: „Hoe zult gij, die der zonde gestorven zijt, nog in dezelve leven?” Ik ben er van verzekerd, dat ik nooit de diepte van mijn eigen natuurlijke verdorvenheid zal kunnen peilen, noch tot de bergtoppen van Gods eeuwige liefde zal kunnen opklimmen. Ik voel mij dagelijks gedrongen om mij op de beloften te werpen en mijn ziel aan Jezus’ hoede toe te vertrouwen. Hij is het, die mij mijn voeten doet bewegen, zelfs op de weg van de trage gehoorzaamheid, en elke gave der genade moet van Hem komen. Ik zou door het gebed uit willen gaan, om, evenals de Israëlieten, dit Hemelse manna op te zamelen en op vrije genade te leven.
Voeg bij al de grote vriendelijkheid en liefde, die u mij gedurende mijn gehele leven hebt bewezen, nog dit, dat u mij voortdurend gedenkt in uw gebeden. Ik dank u voor de smekingen, die u en mijn lieve Moeder zo dikwijls tot de troon der genade voor mij hebt opgezonden. Doe mijn groeten aan mijn zusters en broeder, en ontvang ze voor uzelf en mijn lieve moeder. In de hoop, dat u allen volkomen wel zijt, verblijf ik,
Uw gehoorzame en liefhebbende zoon,
Charles H Spurgeon