De jonge Prediker te Waterbeach.
Eens op een Donderdag, laat in de herfst, kwam ik terug van een bijeenkomst, die ergens voorbij Dulwich gehouden was. Mijn weg voerde mij over de top van de Herne-Heuvelen. Ik kwam aan het punt, waar de steile heuvel zich verhief, die ik had te beklimmen. Terwijl ik in mijn Hansom-rijtuig nog op de vlakke weg was, zag ik een licht voor mij, en toen ik dichter bij de heuvel kwam, bemerkte ik, dat dit licht langzaam de heuvel opging en een ganse reeks van sterren achter zich liet. Die lijn van nieuw ontstane sterren bleven in de vorm van een lamp, en daarna nog een, en nog een. Zij reikte van de voet der heuvels tot aan de top. De persoon, die deze lampen aangestoken heeft, zag ik niet. Ik ken zijn naam niet, noch zijn leeftijd, noch zjjn woonplaats; maar ik zag de lichten, die hij ontstoken had, en deze bleven, nadat hijzelf zijns weegs was gegaan. En terwijl ik voortreed, dacht ik bij mijzelf: „Hoe vurig begeer ik, dat mijn leven doorgebracht mag worden in het verlichten van de ene ziel na de andere met de heilige vlam des eeuwigen levens! Ik zou zelf zoveel mogelijk ongezien willen blijven, terwijl ik aan die arbeid ben, en in het eeuwige licht willen verdwijnen, na mijn werk volbracht te hebben.”
C. H. S.
Bent u ooit door een dorp gegaan, dat bekend staat wegens de dronkenschap en de goddeloosheid, die er gevonden worden? Hebt u ooit arme, ellendige wezens gezien, die eens mensen waren, staande, of liever leunende tegen de deurposten van de herberg, of heenwaggelende door de straten? Hebt u ooit een blik geworpen in de huizen van die lieden, en ze als holen van ongerechtigheid gezien, waarvan uw ziel gruwde? Hebt u ooit de armoede, de verdierlijking, de ellende aanschouwd van de bewoners, en er over gezucht? „-Ja”, zegt u, „dat hebben wij.” Maar is u ooit het voorrecht te beurt gevallen om in latere jaren door datzelfde dorp te wandelen, nadat er het Evangelie was verkondigd? Dat voorrecht heb ik gehad. Ik heb eens een dorp gekend, welks beeld ik u heb geschetst — in sommige opzichten wellicht een van de ergste in Engeland, — waar menige geheime branderij haar verderfelijke drank afleverde zonder accijns te betalen, en waar, in verband met dat kwaad, allerlei uitgieting van ongerechtigheid plaats had.
Naar dat dorp begaf zich een jongeling, die geen grote geleerdheid bezat, maar vurig en ijverig was in het zoeken van de zielen der mensen. Hij begon er te prediken, en het heeft God behaagt die ganse plaats ondersteboven te keren. In korte tijd was de kleine kapel met het rieten dak stampvol met mensen. De ergste landlopers van het dorp huilden bittere tranen, en zij, die de vloek van die gehele omtrek waren geweest, werden er nu een zegen voor. Waar vroeger diefstal en allerlei soort van schurkerij in die buurt hadden plaats gehad, hoorde men thans daar niets meer van, omdat de mensen, die het kwaad hadden gepleegd, zich nu in het huis Gods bevonden en zich verblijdden om te horen van Jezus, en dien gekruisigd. Ik doe u geen overdreven verhaal, ik spreek niet van iets, dat ik niet weet, want het is mijn voorrecht, mijn zielverlustiging geweest, om in dat dorp voor de Heere te arbeiden. Het was liefelijk om door die plaats te wandelen, toen alle dronkenschap schier verdwenen was, toen voor zeer velen de ongebondenheid dood was, toen mannen en vrouwen met een blijmoedig hart aan de arbeid waren, de lof zingende van God, die eeuwig leeft, en als bij zonsondergang de nederige hutbewoner zijn kinderen om zich heen vergaderde, hun een gedeelte voorlas uit het Boek der Waarheid en dan met hen de knieën boog in het gebed tot God. Ik kan met innige blijdschap getuigen, dat, tegen de avond, in bijna elk huis, van het ene einde tot het andere einde van het dorp, godsdienstig gezang werd gehoord, dat in schier elk hart weerklank vond. Tot lof van Gods genade moet ik getuigen, dat het de Heere heeft behaagd wonderen onder ons te doen. Hij heeft de kracht getoond van Jezus’ naam en mij gesteld tot een getuige van dat Evangelie, dat zielen vermag te winnen, weerstrevende harten aantrekt, en aan het leven en de wandel van zondige mannen en vrouwen een nieuw gestalte geeft.
(Het dorp, waarvan hier gesproken wordt, is natuurlijk Waterbeach, waar Ds. Spurgeon voor het eerst gepredikt heeft in Oktober 1851, zoals blijkt uit de volgende brief)
N°. 9 Union Road, Cambridge, 15 Oktober 1851.
Mijn lieve Vader.
Uw zeer welkom briefje heb ik ontvangen en ik vraag u om vergeving, dat ik wel wat lang gewacht heb met er u mijn dank voor te betuigen.
Ik heb het iedere Zondag zeer druk gehad, ik ben geen enkele keer thuis geweest, en denk niet, dat ik in dit jaar Zondags thuis zal zijn. Afgelopen Zondag ging ik naar een plaats, genaamd Waterbeach, waar, een vanouds gevestigde gemeente is, doch die niet in staat is om een predikant te onderhouden. Ik heb beloofd er tot aan het einde van de maand de dienst waar te nemen. Zij hebben gedurende twintig jaar een predikant gehad, die van Cambridge tot hen kwam, zowat op dezelfde manier als u naar Tollesbury gaat. Daarna hebben zij geprobeerd een eigen leraar te hebben; daar zij hem echter niet konden onderhouden, is hij vertrokken, en nu moeten zij weer doen als vroeger. Men kan er met de spoor heen en terug, en het is slechts zes mijlen.
Het verheugt mij, dat u voor zulke volle kerken gepreekt hebt. Ik twijfel niet, of er geschiedt daar een groot werk; — de landen zijn wit om te oogsten, het zaad, dat u uitgestrooid hebt, heeft vele groene halmen doen opkomen, laat ons hopen, dat er een grote overvloed van koren zal zijn. Groet mijn lieve Moeder; u hebt wel waarlijk beproevingen gehad. Het is mij altijd een vreugde te zien, hoe u ze draagt. Ik denk, dat ik nooit de tijd zal vergeten, toen Moeder en al de anderen ziek waren. Hoe heerlijk werdt u ondersteund! Hoe blijmoedig was u onder alles!
Ik hoop, dat u nu allen wel zijt, en de dreigende wolken weggevaagd zijn. Ik verheug mij te kunnen zeggen, dat ik volkomen wel ben. Waar is Tante? Het is nu al vier maanden sinds ik iets van haar of over haar gehoord heb. Wij hebben nog geen vaste predikant, en wij verwachten er ook geen. Ik dank u voor uw preek, het is precies wat ik nodig heb.
Hoe groot moet mijn bewondering zijn voor de liefde, die mij verkoren heeft om het Evangelie te verkondigen! Ik hoop, dat het nu mijn vurigste wens is om op te wassen in de genade en voorwaarts te streven op die gezegende weg. Het is mijn hartgrondig gebed, dat de Heere er mij voor bewaren zal om mijn eigen dienstknecht in plaats van Zijn dienstknecht te willen zijn. Hoe spoedig kunnen wij afwijken zonder het te weten, kunnen wij dingen zoeken, die beneden ons heilig ambt zijn!
Mr. en Mevr. L. zijn wel en verzoeken mij hun groeten te doen. Grootvader heeft mij gevraagd naar Stambourne te komen, maar ik zal het niet kunnen. Met mijn hartelijke groeten voor u en Moeder en voor allen thuis, verblijf ik
Uw liefhebbende Zoon
Charles H. Spurgeon.