N°. 9 Union Road, Cambridge.
12 November 1850
Mijn lieve Moeder.
Zojuist heb ik het Maidstone Journal ontvangen, waarin u de advertentie zult zien van de verkoping van meneer Walkers. Daar ik u van Tante heb horen spreken als wel enigszins te vertrouwen op de werken, heb ik in een van mijn laatste brieven aan haar geprobeerd als een kindeke in de genade een enkel woord hierover te zeggen, — naar ik hoop met gepaste voorzichtigheid en bescheidenheid, zowel als vrijmoedigheid. Toen ontving ik een brief van Oom, — en nog wel een lange — waarin mij veel goede, en zelfs godsdienstige, raad gegeven wordt, natuurlijk sprekende gelijk (o hoe wens ik het!) een Christen behoort te spreken. Daartussenin was echter ook een tintje natuurlijke godsdienst of rede. Daarom heb ik het gewaagd nog een brief te schrijven, waarin ik, naar ik hoop en vertrouw, gezegd heb, zij het ook in zwakheid, wat een jongeling aan een stervende oom behoort te zeggen. Een verkeerde vrees of beschroomdheid moet ons nooit weerhouden van getrouw te zijn tegenover mensen, die zich aan de rand van het graf bevinden. Hoe gelukkig zou ik zijn als ik de godsdienst meer tot mijn levenstaak kon maken! Ik ben er mij van bewust, dat ik niet leef overeenkomstig mijn plichten of mijn voorrechten; en zo ik er niet zeker van was, dat Jezus zekerlijk zal voleinde wat Hij heeft begonnen, dan zou ik er nooit aan denken om in de Hemel te komen, maar door Zijn kracht kan ik er met hoop en vertrouwen naar uitzien.
Ik heb hier wat werk gevonden. Ik heb tweemaal voor de Zondagsschool gesproken, en op de eerstvolgende vergadering van het Onderwijzers-instituut moet ik een verhandeling lezen over een onderwerp, in verband met de Zondagsscholen. Ik doe dit slechts om een plaats te vervullen; ik ben er toe gedreven, daar Mr. Watts en enige anderen ook een beurt hebben waargenomen. Ik hoop, dat ik nog eens zal kunnen aantonen dat ik geen Antinomiaan ben; hoewel ik dagelijks mijn zonden en tekortkomingen moet belijden, zou ik toch niet moedwillig willen zondigen, en ik voel ook de haat tegen de zonde; ik wens dat ik haar nog veel meer zal haten.
Ik hoop, dat u een goede gezondheid geniet, en dat u met mijn lieve Vader veel van het merg des Evangelies hebt tot uw dagelijkse spijze. Ik ga voort met mijn studiën, hoewel ik niet van veel vorderingen kan spreken. Ik voel mij zeer gelukkig en ben heel wel, en hoop u te zien eer nog vele weken voorbij zullen gegaan zijn. Ik verblijf,
Uw zeer liefhebbende Zoon
Charles