Omdat Paulus Trophimus ziek achterliet in Miletus, zien we dat het Gods wil is dat sommige mensen een slechte gezondheid hebben. Aan welke ziekte Trophimus ook leed, Paulus had hem zeker kunnen genezen als de Goddelijke Geest hem had toegestaan om zijn gaven van genezing ten volle te benutten. Hij had Eutychus uit de dood opgewekt en hij had de verlamde in Lystra genezen. Daarom zijn we er zeker van dat als God de apostel had toegestaan om zijn gave van heiliging te gebruiken, Trophimus zijn ziekbed zou hebben verlaten en zijn reis naar Rome zou hebben voortgezet. Maar de Heere stond dat niet toe. De goede, vruchtdragende wijnstok moest gesnoeid worden en Trophimus moest lijden. Er moest iets door zijn zwakheid heen gewerkt worden dat door zijn gezondheid niet mogelijk zou zijn geweest. Hij had onmiddellijk genezing kunnen ontvangen, maar die werd hem door goddelijke tussenkomst onthouden. Dit leidt ons af van het ijdele idee van toeval. We raken niet gewond door pijlen die toevallig worden afgeschoten, maar we lijden door hemels ingrijpen. Er is altijd een alles doordringende hand die ziekte voorkomt of toelaat.