Op een dag, dat ik zitting hield om met mensen te spreken die naar de zaligheid verlangden, kwam een jonge Hollander bij mij in de kamer. Hij was van Vlissingen overgekomen en wenste mij over de benauwdheid van zijn ziel te spreken. “Mijnheer”, zo begon hij, “ik kan niet op Christus vertrouwen.” Waarom niet?” vroeg ik hem. Wat heeft Hij gedaan, dat u zo ongunstig over Hem spreekt? Ik heb alles in Zijn handen overgegeven en geloof, dat Hij volkomen te vertrouwen is. Wat hebt u tegen Hem in te brengen? “Werkelijk, mijnheer, ik heb niets tegen Hem in te brengen en schaam mij, dat ik op die manier heb gesproken, want ik geloof, dat de Heere Jezus alle vertrouwen waard is. Dat bedoelde ik eigenlijk ook niet. Maar mag ik op Hem vertrouwen om mij te verlossen en zalig te maken?” Natuurlijk mag dat, want het wordt u in het Evangelie bevolen. Er staat niet voor niets geschreven: Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Tegen het niet geloven wordt gewaarschuwd met de woorden: Die niet zal geloofd hebben, die zal verdoemd worden. “Ik mag dus op Christus vertrouwen! Maar belooft Hij iedereen zalig te maken, die op Hem vertrouwen?” Zeer zeker. Ik heb u reeds op de belofte van het Evangelie gewezen. Er staat ook geschreven: Het zal zijn, dat een iegelijk, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Als Jezus u niet zalig maakt nadat u op Hem hebt vertrouwd, dan zult u de eerste zijn, die Hij heeft uitgeworpen. “O, mijnheer, ik zie het nu in! Waarom heb ik het niet vroeger reeds ingezien? Ik vertrouw op Jezus en Hij maakt mij zalig. Het heeft mij wel de moeite geloond, dat ik de reis van Vlissingen hierheen heb gemaakt.” Ik bad met hem en hij ging heen, trillend van blijdschap.