Daarna liet Hij mij de hogepriester Jozua zien, die voor het aangezicht van de Engel van de HEERE stond, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De HEERE zei echter tegen de satan: De HEERE zal u bestraffen, satan! De HEERE, Die Jeruzalem verkiest, zal u bestraffen. Is deze Jozua niet een stuk brandhout dat aan het vuur ontrukt is? (Zacharia 3:1—2) Lees verder Hebreeën 13:10—16.
Wie zijn de priesters? Elke nederige man en vrouw die de kracht van Jezus Christus in zijn eigen ziel kent, is aangesteld om als priester voor God te dienen. Die de kracht in hun ziel kennen die zuivert en reinigt van dode werken. Ik zeg elke nederige man maar ook elke nederige vrouw, want in Christus is er geen man en vrouw maar we zijn allemaal één in Hem. We offeren God gebeden en we weten dat ze opstijgen naar de hemel en als zoete geuren voor Zijn troon verschijnen. We offeren lof en weten dat wie lof offert, God verheerlijkt. Jezus heeft ons priesters en koningen gemaakt voor God. Zelfs hier op aarde beoefenen we het priesterschap van een gewijd leven en heilig dienen. We hopen dat te doen tot de Heere komt. Als ik Jozua de hogepriester zie, dan zie ik een beeld van elk kind van God. Dichtbij gebracht door het bloed van Christus, geleerd om in dat wat heilig is te dienen en voorbij het voorhangsel te gaan. Maar kijk waar deze hogepriester staat, “voor het aangezicht van de Engel van de Heere.” Hij staat daar om te dienen. Dit moet de eeuwige positie zijn van elke ware gelovige. Ik heb niets te zoeken op het bed van luiheid. Ik heb niet het recht om af te dwalen in persoonlijke zaken. Ik kan geen tijd opeisen voor mijn eigen dwaasheden of mijn eigen verheerlijking. Mijn ware positie als een Christen is om God altijd te dienen, om altijd voor Zijn altaar te staan. Hoor ik je vragen hoe dat moet met je boerderijen en koopwaar? Weet je het niet, broeders? Of je nu eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God (1 Korinthe 10:31)
Ter overdenking
Onze grote Hogepriester heeft Zijn eenmalige offer volbracht voor onze verlossing en zit nu aan Gods rechterhand (Hebreeën 10:12). Onze offers in Zijn dienst moeten doorgaan in alle opzichten van ons leven (Hebreeën 13:15—16), ze zijn nodig om tegen de vijand op te staan (Efeze 6:11,13–14).
Preek 611, 22 januari 1865