Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus. (Filippenzen 3:20) Lees verder 2 Timotheüs 4:1—8.
Je weet dat ik geen profeet ben. Ik weet niet wat er in 1866 gebeurd. Ik weet genoeg te doen voor 1862. Ik begrijp de visioenen van Daniël of Ezechiël niet, ik heb jullie nog genoeg te onderwijzen uit de eenvoudige woorden die ik lees in Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes en de brieven van Paulus. Ik ken niet veel zielen die tot God bekeerd zijn door uitstekende verhandelingen over de slag van Armageddon en al die andere dingen. Ik twijfel er niet aan dat de profetieën heel profijtelijk zijn, maar ik twijfel eraan of ze net zo profijtelijk zijn voor de hoorders als voor de schrijvers en uitgevers. Ik zie dat de vergeefse verklaring van de profetieën door sommige geleerden voor bepaalde religieuze mensen een verlangen bevredigd wat voor ongelovigen bevredigd wordt door boeken en romans. Mensen verlangen ernaar de toekomst te kennen en sommige geestelijke mensen geven toe aan deze bedorven smaak, door voor hen te profeteren en te laten weten wat er in de toekomst zal gebeuren. Ik ken de toekomst niet en ik zal niet net doen alosf ik die ken. Maar dit zal ik preken, omdat ik dit weet, dat Christus zal komen. Dat zegt Hij op honderd plaatsen in de Bijbel. De brieven van Paulus staan vol advent, die van Petrus ook en ook die van Johannes. De beste heiligen hebben geleefd in de hoop op Zijn komst. Daar was Enoch, Hij profeteerde de komst van de Zoon des Mensen. Zo was er ook een andere Enoch die altijd sprak over Zijn komst en zei, “Kom, Heere Jezus.” Ik wil dit huis vanavond niet verdelen door te discussiëren of Hij nu voor of na het Duizendjarige Rijk komt. Het is genoeg voor mij dat de Zoon des Mensen zal komen, “op een uur waarop u het niet zou denken” (Mattheüs 24:44)
Ter overdenking
Wanneer, of en de tegenwerpingen tegen de komst van de Heere waren voor de apostelen geen onderwerp (Mattheüs 24:36; Johannes 21:22; Handelingen 1:7), ook ons gaat dat niets aan. Wat ons aangaat is dat we Hem dienen en klaar zijn voor Zijn komst, wanneer dat ook zal zijn (Mattheus 24:44–46).
Preek 476, 12 oktober 1862