Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van dengene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie; Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren. Galaten 1:6-7
Op dit moment ben ik bang dat negen van de tien mensen niet geloven in de God die ons in de Bijbel is geopenbaard. Ik kan u wijzen op kranten, tijdschriften, magazines, en ook op preekstoelen waarin een nieuwe god is opgesteld om te worden aanbeden – niet de God van het Oude Testament; er wordt gezegd dat Hij te streng, te ernstig, te hardvochtig is voor onze moderne predikanten. Ze huiveren voor de God van de puriteinen. Als Jonathan Edwards uit de dood zou opstaan, zouden ze geen minuut naar hem luisteren; ze zouden zeggen dat ze sinds zijn tijd een heel nieuwe god hadden. Maar, broeders, ik geloof in de God van Abraham en van Izaäk en van Jakob; deze God is mijn God, de God die Farao en zijn leger aan de Rode Zee verdronk en Zijn volk bewoog om te zingen, “Hallelujah!” De God die de aarde deed opengaan en Korach, Dathan en Abiram en al hun gezelschap deed opslokken. Een vreselijke God is de God die ik aanbid. Hij is de God en Vader van onze Heere en Verlosser Jezus Christus, vol van barmhartigheid, mededogen en genade, teder en zachtmoedig, maar toch rechtvaardig en vreselijk in Zijn heiligheid. Dit is de God die wij aanbidden, en hij die tot Hem komt in Christus en op Hem vertrouwt, zal Hem tot zijn leermeester nemen, en zo zal hij alles leren wat hij moet weten.