Zingt met vreugde, gij hemelen, want de IIEERE heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde, gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen en alle geboomte daarin, want de IIEERE heeft Jakob verlost en Zich heerlijk gemaakt in Israël. Jesaja 44:23
Wanneer het hart van een mens diep ontroerd is, hetzij onder invloed van verdriet, hetzij van vreugde, dan denkt het dikwijls, dat de gehele wereld daarin meeleeft. Zij schijnt het hart te hullen in de mantel van het heelal als een gewaad voor zijn geestelijke natuur. Als het vrolijk is, doet het de natuur aan als een schitterend praalgewaad, en als het bedroefd is, vindt het zijn zak en as in de wereld om zich heen. Ge weet, hoe de profeet – zowel dichter als profeet – van ons in onze blijde ogenblikken zegt: ’’Want in blijdschap zult gij uittrekken, en met vrede voortgeleid worden: de bergen en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen.”
Wanneer het hart gelukkig is, dan schijnt de natuur haar bruiloftsklokken te luiden, die samenstemmen met de muziek in het hart. Als het oog helder is, dan zal de gehele natuur vrolijk zijn. De aarde schijnt blij te zijn, wanneer wij blij zijn. Anderzijds behoort het tot de aard van het verdriet, dat het kan overgebracht worden op de wereld om zich heen. Roept niet de oude meester Herbert uit:
“Ach, wie zal mijn tranen geven? Al gij bronnen, komt,
woon toch in mijn hoofd en ogen; wolk en regen, komt:
mijn verdriet behoeft al ‘t water,
dat natuur verschaft. Elk ‘ader
vorm’ een rivier om te voorzien mijn ogen,
mijn moede, wenend’ ogen, te droog voor mij,
als zij geen nieuwe toevoer, nieuwe voorraad krijgen,
om mij te steunen, zoals ‘t bij mijn toestand past
Hij zou graag willen, dat de wereld met hem weende, wanneer hij weende, zoals ook anderen de wereld in hun droefheid lieten delen, wanneer zij verdriet hadden, en haar blij maakten, wanneer zij zelf met blijdschap vervuld waren. Feitelijk is de wereld een groot orgel, en net is de mens, die net bespeeit. wanneer nij is vervuld met vreugde en blijdschap dan legt hij zijn kleine vingers op de toetsen, en wekt de wereld op tot grote vreugde. Of als zijn ziel somber gestemd is, dan speelt hij een of andere zwaarmoedige, droevige treurzang. En zo houdt de wereld buiten hem gelijke tred met de andere kleine wereld van binnen.
De profeet had in dit hoofdstuk de grote verlossing overdacht, die God voor zijn volk had gewrocht, en hij was er zo blij en opgetogen over, zo buiten zichzelf, zo bekoord, zo verrukt, dat hij niet kon nalaten te zeggen: “Zingt, gij hemelen!” Vandaar zagen de engelen met medelijden op de mensen neer. “Zingt,” zegt hij, “gij engelen, omdat zondaars gered kunnen worden, ja, omdat zondaars zijn gered! Verblijdt u bij de gedachte, dat de zonden van berouwvolle zondaars kunnen worden vergeven. Zingt, gij sterren, die de gehele nacht door, als de heldere ogen van God, neerzien op deze arme wereld, die voor u zo donker is! Zingt, want God heeft uw zusters ter’ gezegend, haar van haar duisternis ontdaan, en haar schitterender doen stralen dan welke dan ook! Zing, hoog uitgestrekte blauwe hemel!
O gij onbevaren ether, wordt ontroerd met gezang, en laat de ruimte één machtige mond worden voor een harmonisch lied! Zingt, gij hemelen! Wanneer hij weer moet neerdalen vanaf die verheven hoogten, dan aanschouwt hij de aarde, en zegt: “O aarde, laat weergalmen uw gezang, en gij, benedenste delen van de aarde, gij dalen en vlakten, de zee met haar miljoenen handen, de diepten van de aarde, en haar holen en spelonken – laten zij allen weergalmen van vreugde, omdat de HEERE de mens heeft verlost, en in genade is afgedaald naar zijn arme, ronddolende schepselen.”
En dan, als had hij de gehele aarde horen instemmen met de zangen van de zaligen, en als hij voelt, dat het niet voldoende zou zijn de lofprijzing tot mensentongen te beperken, dan denkt hij aan de bergen, die de mens niet kan beklimmen, en aan de maagdelijke sneeuw, door geen mensenvoet bezoedeld, en zegt: Zingt, bij bergen!” Dan denkt hij aan de ruige wouden op hun hellingen, en bij beveelt hen met verwondering te zingen: “Zingt, gij bossen! Laat elke tak uitbreken in gezang!”
Kunt ge zijn gedachten begrijpen? Ziet ge niet, hoe de grote dichterprofeet, in één geweldige gloed van verrukking, de gehele aarde, en zelfs de hemel, opwekt om in één machtig gezang uit te breken? En wat is de inhoud daarvan? ”De Heere heeft zijn volk verlost, en zich heerlijk gemaakt in Israël.” O, kon ik in uw hart vreugdezangen verwekken voor de verlossing, die God heeft gewrocht voor zijn volk, en voor de heerlijkheid, die God door deze wonderdaad van genade voor zichzelf heeft verworven!
Er zijn drie verlossingen, die elk hart kunnen verheugen. De eerste is: de verlossing door bloed; de tweede is; de verlossing door macht; en de derde is: de volmaking van deze twee: de verlossing tot volmaaktheid.
1. De eerste is de verlossing door bloed.
Ge kent het verhaal. De mens had gezondigd tegen God, en God, de Rechtvaardige, moest de zonde straffen. Toegegeven werd, als er een plan kon worden beraamd, waardoor aan de gerechtigheid kon worden voldaan, dat dan de genade al haar voornemens ten volle zou kunnen volbrengen. Welk een dag was het, toen de eeuwige wijsheid aan de mensen het plan openbaarde, volgens hetwelk de Zoon van God zou lijden in onze plaats, opdat zo aan de aanspraken van de gerechtigheid volledig kon worden voldaan, en tevens de genade zich in haar eindeloze, onbeperkte heerschappij zou kunnen verheugen. Zingt, gij hemelen, vanwege de wijsheid, die zulk een genadig voornemen beraamde!
Verheug u, o aarde, over het wonderbaar, ongeëvenaard verstand, dat zulk een wijs plan bedacht! Volgens de overeengekomen voorwaarden was het nodig, dat iemand in de plaats van de mens moest lijden, opdat de mens de straf kon ontgaan. Zal de Zoon van God dit op zich nemen? Hij is God, zijn heerlijkheid is oneindig, engelen bedekken hun aangezicht, als zij Hem aanbidden. Is het mogelijk, dat Hij ooit mens zal worden, om te bloeden, te worden bespuwd, gegeseld, en gekruisigd? Zal Hij dat op zich nemen? Hij zei tot zijn Vader: ”Zie, Ik kom; in de boekrol is van Mij geschreven, Ik heb lust, o mijn God, om uw welbehagen te doen!” Zingt nogmaals, gij hemelen! Laat uw halleluja’s opstijgen, gij engelen! De Zoon van God heeft de verlossing van de mensen op zich genomen. Wat eerst nog maar een plan was, in het goddelijk verstand, dat is nu een overeenkomst tussen de Vader en de Zoon.
Maar al heeft Christus dit op zich genomen, zal Hij het ook volbrengen? De jaren volgen elkaar op, de wereld wordt grijs, en toch komt Hij niet. Maar toen de herders des nachts de wacht hielden bij hun kudden, werd daarboven een geluid gehoord, en terstond verscheen een menigte van de hemelse heerlegers, die zongen: ”Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbehagen!” Wat betekent dit? Jezus, de Zoon van God, is gekomen om metterdaad te doen wat Hij op zich heeft genomen om te doen. Daar is Hij, liggende in een kribbe, in doeken gewonden, en God is in de wereld geboren.
God is vlees geworden. Hij, zonder Wie geen ding is gemaakt, dat gemaakt is, daalde neer om onder ons te wonen, opdat wij zijn heerlijkheid mogen aanschouwen, een heerlijkheid als die van de eniggeboren Zoon van God, en toch ook een mens uit het lichaam van zijn moeder, zoals wijzelf. Zingt, gij engelen! Laten de liederen van die eerste Kerstnacht nooit verstommen, want wat eens een plan was, en daarna een verbond, dat is thans begonnen te zijn een werk in volle ernst. Hij is gekomen om het te doen, maar zal Hij het ook volbrengen? Zal Hij ooit die ontzaglijke plicht vervullen?
Twee en dertig jaren gaan over Hem heen, waarin Hij wordt veracht en verworpen door de mensen, de Man van smarten en verzocht in krankheid. Maar zal Hij ooit die laatste, die vreselijke taak volbrengen? Zal Hij ooit in staat zijn, haar uit te voeren? Zal Hij zijn rug geven aan wie Hem slaan, en zijn wangen aan wie Hem het haar uitplukken? Zal Hij waarlijk als een schaap ter slachting worden geleid? Is het ooit mogelijk, dat de Heere van leven en onsterfelijkheid werkelijk de dood van een misdadiger zal sterven, en zal worden begraven in een geleend graf? Mijn broeders, het zal niet slechts gebeuren, maar het is gebeurd. Roep in uw herinnering terug die nacht, waarin zoveel is voorgevallen, toen Judas Hem verried met een verraderlijke kus, toen Hij in Gethsemané werd overdekt met bloedig zweet, een zweet, waarvan uw en mijn zonden de oorzaak zijn. Ziet ge Hem niet wegleiden door hen, die Hem gevangen hebben genomen?
Ziet ge niet, dat de Heere der heerlijkheid wordt bespot en als niets geacht, belachelijk wordt gemaakt, een voorwerp van bijtende spot, en het mikpunt van hoon? ”Ecce Homo!” Zie de mens, bedekt met een oud kleed, de mantel van de een of andere gewone soldaat, en zijn mg ontbloot om u te laten zien, dat Hij is overdekt met een ander karmozijn, het karmozijn van zijn eigen zeer kostbaar bloed, door de vervloekte gesel uit die gezegende schouders uitgedreven? Ziet ge Hem voortwankelen onder de last van dat zware kruis, opgejaagd en voortgedreven door de straten van Jeruzalem?
Let ge wel op Hem, als Hij de dochters van Jeruzalem beveelt hun tranen in te houden, en niet te wenen om Hem, maar om zichzelf en hun kinderen? Kunt ge Hem niet zien, als zij Hem op zijn mg werpen, zijn handen en voeten uitstrekken op het hout, en dan de wrede nagels door hun teerste delen drijven? Kunt ge Hem niet zien, als zij Hem opheffen tussen aarde en hemel, en dan het krais met een schok op zijn plaats zetten, en al zijn beenderen ontwrichten, totdat hij uitroept:
”Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden, Gij legt Mij in het stof van de dood?” Ja, Hij volbrengt alles. De toom van de HEERE wordt over Hem uitgegoten, de éne golf na de andere, en Hij buigt onder dat alles zachtmoedig het hoofd! Het zwaard van de HEERE wordt in zijn hart gedreven, en Hij ontbloot zijn borst om het op te vangen, terwille van u en mij! Zondaar, dat alles doet Hij. Hij kan het doen. Hij doet het, Hij heeft het gedaan, want Hij boog het hoofd, en zei: ”Het is volbracht!” en toen gaf Hij de geest. Wat eerst een voornemen was, daarna een verbond, en toen een begonnen werk, dat is thans een voltooid werk. Jezus Christus heeft zijn volk verlost met zijn allerkostbaarst bloed.
Maar zij hebben zijn verminkte, dode lichaam afgenomen van het kruis. Zij hebben het in het graf gelegd. Het bleef de vraag, of Hij inderdaad het werk had volbracht, want als dat zo was, dan moest God er twee zegels op zetten: eerst door zijn verrijzenis uit het graf, en daarna door zijn hemelvaart. Zie dan, gelovige: op de derde dag legde de machtige Slaper zijn grafdoeken af, een engel daalde neer uit de hemel en wentelde de steen weg, en in de heerlijkheid van een leven, ontdaan van de boeien der ijdelheid, waarmee wij armzalige schepselen gebonden zijn, stond Hij op uit de doden. En toen Hij gedurende veertig dagen aan zijn discipelen en anderen was verschenen, leidde Hij hen uit naar de Olijfberg, en terwijl Hij met hen sprak en hen zegende, voer Hij op naar de hemel, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
Kunt ge Hem niet in een godvruchtige verbeelding achter de wolken volgen? Ziet ge niet de hemelse helden, als zij Hem tegemoet treden en Hem verwelkomen? Ziet ge niet, hoe zijn zegewagen op Hem staat te wachten? Aanschouwt ge Hem niet, als Hij deze beklimt, en zij voor Hem uit zingen, totdat zij bij de kristallen poorten komen, en de wachters over die poorten hen roepen: ”Wie is deze Koning der ere?,” terwijl anderen juichen: ’’Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga!” Ja, Hij rijdt binnen, naar de troon van zijn Vader, en neemt daar plaats in hoge staat, God over alles, voor eeuwig geprezen. Het Lam, eens geslacht, om nooit meer te sterven. Zingt, gij hemelen, en verheug u, o aarde! Het werk, dat is volbracht, wordt aanvaard. Het werk, dat werd voltooid, wordt bezegeld en erkend door de hemel, en nu is er vrede, door het bloed van het eeuwig verbond.”
Ach, ik weet wat sommigen van u zeer zou verblijden. Als ge deze avond naar het kruis zoudt komen, en vertrouwend zoudt opzien naar Christus tot uw redding, dan zou uw blijdschap onuitsprekelijk zijn. Ge zoudt vergeving ontvangen, ge zoudt vrede vinden, ge zoudt een gevoel hebben, alsof de hemel zong en alsof de aarde zich verheugde, ge zoudt zeggen: ’’Hier ben ik, een arm, schuldig zondaar, die niets van zich zelf heeft om op te vertrouwen, maar ik weet, dat mijn zonden op Christus werden gelegd, en als zij op Christus werden gelegd, dan kunnen zij wanneer ik op Jezus vertrouw, niet op twee plaatsen tegelijk zijn, en dus niet op mij worden gelegd. Zij werden op zijn bloedende rug gelegd, en zij zijn weg. In het boek van God is er niet één tegen mij overgebleven.”
O, geliefde hoorder, als ge in Christus gelooft, dan wordt ge volkomen vrij gesproken. Ge hebt een priester nodig, om ’’Absolvo te,” ”ik spreek u vrij” te zeggen. Er is geen veroordeling voor wie in Christus Jezus zijn. Wie kan ook maar één beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen van God, nadat Jezus is gestorven? Als ge op Jezus Christus vertrouwt, dan heeft Hij al uw schulden betaald, ge zijt zonder schuld. Christus heeft u van al uw verantwoordelijkheid ontheven, ge zijt vrij. Laat uw ziel zich dan verblijden. Laat uw ziel zó blij zijn, dat zij haar vreugde overbrengt op de gehele natuur, en hemel en aarde blij maakt met haar eigen blijdschap. Dit is de eerste verlossing – de verlossing door bloed.
2. Laten wij een andere toets aanslaan, en de lof verkondigen van het tweede thema, dat de verlossing onthult: de verlossing door kracht.
Zij, voor wie Christus zijn bloed heeft vergoten, en met die prijs heeft verlost, worden langzamerhand verlost door kracht. De Heilige Geest vindt hen, evenals andere mensen, ingenomen met de zonde: evenals andere mensen blind voor de schoonheid van de Zaligmaker, doof voor de geboden van Christus, maar wanneer Christus hen met zijn bloed heeft gekocht, dan heeft Hij geenszins betaald voor wat Hij niet zal bezitten. Als Christus met zijn bloed voor een ziel heeft betaald, dan zal Hij die ziel ook bezitten. De eer van God zal Hem niet van wat Hij kocht beroven, en ook zal Christus geen genoegen nemen met het verlies van wat Hij zo duur heeft gekocht.
Deze tweede verlossing, bestaande in wedergeboorte en bekering, is even zo een voorwerp van heilige vreugde. Ik zal haar zeer kort toelichten. Wat voor een soort mensen zijn het, die Christus redt? Sommigen van hen waren inderdaad de slechtsten van de slechtsten.
Sommigen van hen waren metgezellen van de verlorenen, ja zij waren zelf verlorenen. Menigeen is een aanvoerder geweest in dienst van de duivel, maar de Heere heeft hem aangegrepen en tot een moedig man voor de waarheid gemaakt. Welk een groot zondaar was John Newton vóór zijn bekering! Gij, die zijn levensbeschrijving hebt gelezen, gij weet, dat hij zo ver is gegaan als een mens maar gaan kon. Welk een overtreder was John Bunyan voordat de Heere hem staande hield! Welk een bloeddorstige vervolger was Saulus van Tarsen! Welk een verschrikkelijk leven had de rover geleid, met wie Christus op het allerlaatst nog in aanraking kwam! Welnu, wanneer ik eraan denk, dat dezen werden gered, dan heb ik het gevoel, dat ik moet zeggen: ’’Zingt, gij hemelen, en wees verheugd, o aarde!”
Wanneer op onze kerkelijke samenkomsten enige broeders de geschiedenis van hun voorafgaand leven vertelden, dan voelden wij soms de neiging om even op te houden en te zingen. Er waren er, die zeiden: ”Ik ben in geen jaren in de kerk geweest, ik vervloekte zelfs de gedachte daaraan. De sabbat heb ik nooit gehouden, ja, ik verachtte zelfs de naam van God, maar ik heb eeuwige barmhartigheid gevonden.” ’’Zingt, o gij hemelen, want de Heere heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde; gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdegezang; gij bossen, en alle geboomte daarin, want de Heere heeft Jakob verlost, en zich heerlijk gemaakt in Israël.”
Ja, en het grootste wonder voor een ieder van u zal zijn, dat de genade van God u heeft gered! Ik kan heel goed begrijpen, dat Hij sommigen van u heeft gered, maar ik kan dikwijls niet begrijpen, waarom Hij mij moest redden. Het zal voor een ieder van ons het wonder van de hemel zijn, dat wij zelf ons daar bevinden, en hoe zullen wij zeggen: ’’Zing, o hemel, en wees verheugd, o aarde!” als eenmaal onze armzalige, schuldige voeten die gouden straten betreden, en als het ons, wanneer wij eenmaal gewassen zijn met het kostbaar bloed van Jezus, zal worden vergund aan te zitten met Abraham, en Izaak, en Jakob, in het Koninkrijk der hemelen! Welk een vreugde, te bedenken, dat zulke zondaars worden gered.
Verhoogt het niet de blijdschap, dat zij, alvorens zij werden gered, in zulk een erbarmelijke toestand verkeerden? Zij hadden een vooroordeel tegen het Evangelie, maar God wist, hoe Hij hun vooroordelen moest omver werpen. Zij waren blind, en konden de schoonheid ervan niet zien, maar God heeft een gezegend middel om hun blinde ogen te openen. Hun hart was zo hard als graniet, maar God wist, hoe Hij de hamer moest gebruiken om de rotssteen te verbrijzelen.
Zeer waarschijnlijk hebben zij allen al om het idee, dat zij zich zouden bekeren, gelachen, en toch viel hun die zaligmakende verandering ten deel. Ja, ik heb bemerkt, dat sommigen van de meest verharden juist de eersten waren, die werden staande gehouden. Enigen van hen, die de meest onwaarschijnlijke voorwerpen van de goddelijke genade schenen te zijn, zijn door de vrijmacht van God verkoren, en tot wonderen van goddelijke kracht gemaakt. Hierin ligt de reden, die ons doet zingen en verblijd zijn, want de blinden zijn ziende gemaakt, de doven zijn horende gemaakt, en de doden zijn levend gemaakt. O, gij bossen, bezingt dit wonder van genade!
Bedenk verder, waarvan deze zielen zijn gered. Zonder de genade zou het heetst van de hel ons deel zijn geweest, maar wij zijn daarvan bevrijd. Wij hadden voor eeuwig uit de bittere beker van de toom moeten drinken, maar nu zullen we er nooit een druppel uit drinken. Ga verder na, waartoe de mens Gods* wordt gered. Hij wordt gered voor de hemel. Hij wordt bekwaam gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht.
Zijn hoofd zal de kroon dragen, zijn handen zullen de snaren van de gouden harpen tokkelen. Zingt, o hemelen, en wees verheugd, o aarde! Laten dan – nu wij gered zijn uit de hel en opgeheven naar de hemel – de lage tonen van onze zangen afdalen naar de hel, en de duivelen doen tandenknarsen van woede, en laten de hoge tonen opstijgen naar de hemel, en zelfs de engelen verblijden, als zij zien, hoe geredde zondaars jubelen in de naam van Jezus.
Worden wij, terwijl de kracht zo sterk is, niet dikwijls gedwongen ons te verwonderen over de zwakke werktuigen, waarvan de Heere zich bedient? Soms wordt door de genade van Christus een ziel gered door een eenvoudige prediker, die door velen wordt veracht, en die zelf nederig, en zwak, en krachteloos is. Door middel van een traktaat, of een aanhaling uit de Bijbel, of iets van dien aard, wordt het hart bekeerd. Elk werktuig, ook al schijnt het onwaarschijnlijk, is in de hand van God geschikt, om een ziel tot Christus te brengen. Verheugt u, gij hemelen, want God wordt verheerlijkt door dat Hij armzalige werktuigen gebruikt om zijn wil te doen!
Zie verder, hoe sommigen worden gered ondanks tien duizend belemmeringen. Het lijkt alsof zij maar ternauwernood ontkomen, alsof alle duivels uit de hel hen achtervolgen, met open muilen, als brallende leeuwen, die hen zoeken te verslinden. Toch was de genadige hand van God op hen, en zij zijn gered. Zijn ettelijken van u voor uzelf niet een volmaakt wonder? Verwondert het u niet, dat ge al niet lang geleden zijt terug gekeerd? Wanneer ge nagaat, welke verzoekingen ge hebt doorstaan, en hoe
verdorven uw hart was, verbaast ge u dan niet, dat de genade van u een christen heeft gemaakt, en u tot nu toe op de weg van de gerechtigheid heeft gehouden? O laat ons, met tranen in de ogen, God prijzen, dat wij zijn, die wij zijn. Laat ons hart vanavond verheugd zijn, en laat de gehele natuur voor ons verheugd lijken, als wij denken aan de kuil, waaruit wij zijn uitgegraven, en aan de modder en het slijk, waaruit wij door de onweerstaanbare, krachtdadige genade van de Geest van God zijn opgetrokken.
3. En nu tenslotte: welk een gezang zal dat zijn, als hemel en aarde, bergen en bossen juichen, wanneer de gelovige volkomen wordt verlost.
Op aarde stond hij nog steeds aan verzoeking bloot, en worstelde hij hevig met aangeboren zonden, maar wanneer de dood komt, dan zal hij volmaakt zijn. Er zal geen zweem van verdorvenheid meer zijn, noch een overblijfsel van de oude mens. Broeders, zult ge niet de hemelen en de aarde doen weergalmen, wanneer ge aan Christus gelijk gemaakt zult zijn, wanneer ge zult ondervinden, dat niets van wat de oude Adam u gaf, is overgebleven, maar dat alle zonde weg is, en dat ge de engelen van God gelijk zijt? Ongetwijfeld zal er in de hemel geen stem méér jubelen en blij zijn dan die van mensen, die zijn bevrijd van sterke hartstochten en diepe verdorvenheid, en die volkomen aan de Heere Jezus zijn gelijk gemaakt.
Daar zullen wij volmaakt vrij zijn van alle zorgen en moeiten van dit sterfelijk leven. Geen zweet wordt gewist van een pijnlijk voorhoofd! Geen woelen in een vermoeiend bed! Geen kwijnende nachten! Geen vragen: ”Wat zal ik eten en wat zal ik drinken, en waarmee zal ik mij kleden?” ”De Heere God zal alle tranen uit hun ogen wissen.” Geen geestelijke strijd en worsteling zal er zijn. Dood en hel zullen ons niet meer deren, noch zondaars de rechtvaardigen kwellen met hun goddeloze taal.
“Ver van een wereld van zonde en smart,
en eeuwig verenigd met God, zij
gelukkig voor goed.” O, zalig uur! O, gelukkig ogenblik! wanneer
“wij God en Hem gelijk zullen zijn!”
Broeders, wekt het bij u niet het verlangen om heen te gaan, wanneer ge denkt aan de volmaaktheid van de verlossing? Het lichaam zal worden verlost. Het zal opstaan uit de dood. Dit armzalige, onteerde lichaam zal worden gelijk gemaakt aan het verheerlijkt lichaam van Christus. En dan zullen lichaam en ziel te zamen, als tweelingengelen, God de gehele eeuwigheid door verheerlijken.
“Daar baad ik mijn vermoeide ziel in zeeën van hemelse rust; geen golf van moeite rolt er meer over mijn rustige hart.”
Zoudt ge niet wensen, dat ge vleugels had om weg te vliegen? Welnu, het is maar voor enkele minuten, dat ge hier wordt vastgehouden. ’’Minuten!” zegt ge, ’’maar het zijn maanden en jaren!” Zeker, maar wat betekent dat? Wanneer zij eenmaal zijn voorbij gegaan, dan zullen zij slechts als een nachtwake zijn. Dan zult ge erover denken, zoals God er nu over denkt, als maar een zeer kort ogenblik. Houd moed! Wacht geduldig af, en ge zult de ganse eeuwigheid doen zingen, omdat de Heere zijn volk heeft verlost, en zich heerlijk gemaakt heeft in Israël!
Helaas, ik vrees, dat er sommigen van u zijn, die hieraan part noch deel zullen hebben. Als ge deze laatste verlossing wilt bezitten, begin dan met de eerste. Eerst het geloof! Zie naar de prijs – naar het bloed – en dan zal de Heilige Geest u genadig de verlossing schenken, die er is door kracht. Uw geloof zal het eerste bewijs zijn, dat ge op die wijze zijt verlost, en het zal u verder leiden, totdat ge die volmaaktheid, waarnaar wij zuchten, die aanneming, waarop wij wachten, namelijk de verlossing van het lichaam, zult verwerven. Gekocht door het bloed van Jezus, opgewekt tot een nieuw leven door de kracht van zijn opstanding, en eindelijk verenigd met Jezus, om bij Hem te zijn, waar Hij is, zal de vreugde over zijn verlossing aanzwellen tot een machtig koor, waarin hemel en aarde hun luid klinkende muziek zullen doen weergalmen, terwijl onze tong de lof van Immanuel voor eeuwig en altijd zal zingen.
Amen.