Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud

De schatkamer van David

14 december | Bijbels Dagboek De Schatkamer Van David

7 Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. 8 Doch op U zijn mijn ogen, HEERE, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet. 9 Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid. 10 Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.

Davids situatie scheen hopeloos: de zaak van God in Israël was morsdood, net als een skelet dat gebroken en verpulverd is, en uit het graf wordt geschept om als stof tot stof weer te keren. Er scheen geen leven, geen samenhang, geen vorm, ordening of leiding te bestaan bij de partij der godvrezenden in Israël: Saul had haar vernietigd en al haar delen verstrooid, zodat ze niet meer bestond als een georganiseerd geheel. David zelf was als een van deze verdroogde beenderen, en de overige godvrezenden waren er goeddeels net zo aan toe. Er leek geen vitaliteit of eenheid onder het heilig zaad te bestaan; de goede zaak was ten dode opgeschreven.

Hoe vaak hebben goede mensen in deze zelfde trant gedacht over de zaak van God! Waar zij ook keken, dood, scheuring en verwoesting staarden hen aan. Gesplitst en gespleten, hopeloos verdeeld! Verstrooid, jawel, verstrooid aan de mond van het graf! Gekliefd en gekloofd voor het vuur! Zo scheen de zaak van God en de waarheid ervoor te staan. Op ‘de aarde’ was het vooruitzicht miserabel; het terrein van de kerk was omgeploegd, geëgd en losgewerkt: het was als het erf van een houthakker geworden, waar alles bestemd was om in stukken gehakt te worden. Wij hebben kerken in zo’n staat gezien, en ons hart brak. Wat een genade dat er altijd een plaats boven de aarde is waar wij naar kunnen opzien! Daar leeft er Een Die Zijn zaak kan doen herrijzen, en Zijn verdeelde volk kan herenigen. Hij zal de dode beenderen uit de mond van het graf halen, en het droge aanmaakhout weer levend maken. Laten wij de psalmist navolgen, en zien op de levende God.

Hij keek omhoog en hield zijn ogen daarheen gericht. Hij achtte plicht méér dan de omstandigheden; hij dacht meer aan zijn belofte dan aan de uitwendige voorzienigheid; en hij verwachtte het van God, niet van mensen. Hij sloot zijn ogen niet in onverschilligheid of wanhoop, hij richtte ze ook niet op het schepsel in ijdel vertrouwen, maar hij sloeg het oog op zijn God en zag dat er niets te vrezen viel. Jehova zijn Heere is ook zijn hoop. Thomas noemde Jezus Heere en God, en David spreekt hier van zijn God en Heere. Deze werkers der ongerechtigheid probeerden David te pakken op zijn woorden of daden. Dat was op zichzelf een geval van ongerechtigheid, en dat strookte geheel met de rest van hun gedrag. Zij waren zelf slecht, en wilden óf hem maken zoals zij, óf maken dat hij tenminste zo léék. Als zij de gelovige mens niet op de ene manier konden grijpen, zouden zij een andere proberen; strikken en vallen zouden in menigte geplaatst worden, want ze waren vastbesloten hoe dan ook zijn val te bewerkstelligen. Niemand kon David redden afgezien van de Alwetende en Almachtige; Hij zal ook ons redden. Het is moeilijk te ontsnappen aan strikken die je niet kunt zien, en vallen te ontlopen die je niet kunt ontdekken. Met reden kon de zo opgejaagde psalmist uitroepen: ‘Bewaar mij’.

Overweging:

Als u uw gedachten stil wilt houden in het gebed, houd uw oog dan stil. Veel ijdelheid komt via het oog binnen.

Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.

Welkom Terug!

Log hieronder in op uw account

Maak een nieuw account!

Vul de onderstaande formulieren in om te registreren op Het Spurgeon Archief

Haal uw wachtwoord op

Voer uw gebruikersnaam of e-mailadres in om uw wachtwoord opnieuw in te stellen.